Carel Blotkamp

Peter Struycken heeft een lange staat van dienst op het gebied dat tegenwoordig ‘kunst in de openbare ruimte’ wordt genoemd. Al in 1963, het jaar dat hij als 24-jarige zijn eerste solotentoonstellingen van schilderijen had, kreeg hij ook zijn eerste opdracht: de decoratie van enkele wanden in het districtspostkantoor bij het Centraal Station in Amsterdam. Sindsdien zijn er vele tientallen gevolgd, van bescheiden beeldende ingrepen in een interieur tot grootschalige projecten die een heel terrein of een gebouwencomplex bestrijken.

Zijn ervaring op dit gebied droeg hij ook over in het kunstonderwijs. Tussen 1964 en 1976 leidde hij samen met Berend Hendriks een afdeling aan de Academie voor Beeldende Kunsten Arnhem waar het traditionele concept van de monumentale kunst werd omgebogen in de richting van omgevingsvormgeving, zoals het in het jargon van die tijd werd genoemd: een discipline waarin directe aansluiting werd gezocht bij het architectonische ontwerpen. Het gevaar dat de inbreng van de kunstenaar door verregaande integratie onzichtbaar zou worden, heeft Struycken in zijn eigen werk echter altijd vermeden. Zijn monumentale werken vormen een uitgesproken kunstenaarsbijdrage aan een gebouw of een plek. Ook al zijn ze niet onderworpen aan het dictaat van een bepaalde stijl of een voorkeur voor bepaalde materialen (zoals bij de meeste kunstenaars het geval is), ze zijn zeer eigen en herkenbaar.

De vijf projecten die hij in de loop der jaren in Rotterdam heeft gerealiseerd, vertonen onderling grote verschillen. Dat ligt gedeeltelijk aan veranderingen die zijn werk in de loop der jaren heeft ondergaan, maar toch vooral aan de verschillende opdrachtsituaties. Zo is zijn oudste werk in de stad, de vormgeving van een terrein achter het voormalige gebouw van het Gemeentearchief aan de Mathenesserlaan (1967-1969), sterk grafisch en picturaal van karakter. Hij ontwierp een wit veld met een patroon van zwarte meanderende lijnen die van de bestrating doorlopen over de houten schutting en het metalen hek rondom het terrein. Voor een tweede opdracht, in de ontslakkingskelder van de NV Afvalverwerking Rijnmond (1971-1973), bedacht hij een lichtinstallatie met gekleurd tl-licht dat tussen de ovens scheen en de ruimte in een geheimzinnige gloed zette.

Een omvangrijk project was de inrichting van de terrasachtige buitenruimte van de Medische Faculteit. Het kwam tot stand in de jaren 1968-1973, met nog een kleine uitbreiding in 1977. De modernistische strakheid van de gebouwen (ontworpen door J.L.C. Choisy van het Delftse architectenbureau OD205), met hun gevels bedekt met wit geëmailleerde platen waarin ramen met afgeronde hoeken zijn uitgespaard, vond enerzijds een echo in de elementen met afgeronde hoeken in beton, natuursteen, roestvrij staal en rubber die in telkens wisselende groepen op de terrassen waren geplaatst; anderzijds kreeg het klinische uiterlijk van het complex een tegenwicht in de waterpartijen en de gevarieerde beplanting in bakken die ieder een uitgekiende, door de Wageningse hoogleraar H.C.D. de Wit ontworpen ‘wilde’ biotoop bevatten.

Conform de optimistische ideologie van die tijd wilde Struycken de werkomgeving voor de gebruikers veraangenamen door activering van de zintuigen. ‘Om zich lekker te voelen moeten mensen in hun dagelijkse omgeving voldoende gegevens aantreffen waarmee en waaraan zij hun individuele ervaringen kunnen verbinden’, luidde de programmatische aanhef van zijn toelichtende tekst in een boekje over het project. Bij oplevering zag het werk er prachtig uit, maar vandaag de dag zijn er nog slechts schamele resten van over, een lot dat monumentale kunstwerken vaker treft, vanwege gebrek aan onderhoud, vandalisme, verbouwingen en functieverandering van gebouw of omgeving. Ook het werk bij het archiefgebouw verkeert in een verwaarloosde staat, terwijl het lichtwerk bij de NV Afvalverwerking al enkele jaren na oplevering werd gedemonteerd.

De overige Rotterdamse werken van Struycken zijn beperkter van ambitie dan het project voor de Medische Faculteit en meer geconcentreerd van uitdrukking. Het meest recente project, dat zich ver van de bewoonde wereld bevindt en daardoor wellicht weinig bekend is, betreft een opdracht die hij in 1993 kreeg van het Gemeentelijk Havenbedrijf om een ‘landmark’ te ontwerpen voor drie grote overslagplaatsen van containers, de Distriparken Eemhaven, Botlek en Maasvlakte. Het driedelige werk werd in 1999 opgeleverd. Op elke locatie is op een stalen mast van veertig meter hoogte, die voorheen dienst deed als lichtmast bij de Van Brienenoordbrug, een sculptuur van negen meter hoogte geplaatst die langzaam roteert. Elke sculptuur bestaat uit twee of drie geschakelde halve cirkelbogen met een vierkante doorsnede; de zijden zijn blauw, wit en zwart geschilderd, kleuren die vooral ‘s nachts, als de sculptuur vanuit de mast wordt aangelicht, mooi uitkomen tegen de donkere hemel. Temidden van het drukke havenbedrijf met zijn reuzenkranen en elektriciteitsmasten voeren de sculpturen onverstoorbaar hun statige dans uit, waarbij ze al draaiend telkens nieuwe aanzichten vertonen.

Struyckens vijfde werk in Rotterdam tenslotte is de lichtgalerij onder het Nederlands Architectuur Instituut. Gesitueerd langs een drukke weg midden in de stad, is het zeer bekend geworden bij wandelaars, fietsers en automobilisten die ‘s avonds passeren. De rechthoekige kolommen die het 170 meter lange archiefgebouw van het door Jo Coenen ontworpen architectuurmuseum steunen, worden egaal aangelicht door een even eenvoudig als ingenieus systeem van rode, groene en blauwe lampen, die, gestuurd door een computerprogramma, elke tien minuten weer een andere constellatie van primaire kleuren en mengkleuren produceren. De kolommen lijken coulissen van een in een flauwe bocht weglopend, eindeloos diep toneel. De avondlijke wandelaar die zijn hond uitlaat, het verliefde stel, de skateboarder die zijn sprongen oefent, alle toeschouwers worden tegelijk spelers voor de anderen in deze fascinerende setting.

Ongetwijfeld heeft Struyckens bemoeienis met het theater in de afgelopen vijftien jaar invloed gehad op de wijze waarop hij deze opdracht heeft vervuld. Nadat hij in 1987 op uitnodiging van Krisztina de Châtel zijn eerste toneelontwerpen had gemaakt, werkte hij sindsdien met grote regelmaat mee aan voorstellingen van de danseres en choreografe Karin Post, waarbij zijn aandeel soms het ontwerp van kostuums maar meestal het toneelbeeld en het lichtprogramma betrof. Bovendien maakte hij enkele jaren geleden voor televisie een beeldprogramma bij het symfonisch gedicht Prometheus van Alexander Skriabin, een met hedendaagse middelen uitgevoerde interpretatie van de kleurenpartituur die de avontuurlijke Rusische componist zelf bij zijn muziek had geschreven.

Die ervaringen hebben Struyckens oog gescherpt voor het theatrale aspect van zijn in de tijd veranderende kleurenprogramma’s, ook als die buiten het theater worden gerealiseerd, zoals in de galerij van het architectuurmuseum. Dat theatrale is niet alleen gelegen in de interactie tussen de kleurig aangelichte ruimte en de personen die zich daarin bevinden, met hun geheimzinnig gekleurde schaduwen, al speelt die zeker een rol; ook in de kleurenprogramma’s zelf lijkt het een duidelijker plaats te hebben gekregen. Net als bij een goed toneelstuk, een choreografie of een stuk muziek wordt de toeschouwer in Struyckens recente werken met videoprojectie of met geprojecteerd licht meegevoerd langs zorgvuldig geënsceneerde gebeurtenissen, maar dan van visuele aard, met een afwisseling van snelle en langzame delen, met passages waarin weinig gebeurt en die als saai kunnen worden ervaren, en dan weer passages vol drama.

literatuur:
s.n.; Kunstproject op het land van Hoboken, Rotterdam (Erasmus Universiteit/Academisch Ziekenhuis) s.d.
cat. Struycken. Structuur, verscheidenheid en verandering, Groningen (Groninger Museum) 1984
Ferwerda, R. (inl.)Aristoteles. Over kleuren, Budel 2001

Kunstwerken