Aukje Vergeest

In de jaren 1950 wilde het gemeentebestuur van Rotterdam de stad, die sinds de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog weer in opbouw was, verfraaien met een reeks beelden. Een van de werken die in dit kader een plaats in de stad kreeg, was het in 1956 vervaardigde beeld Monsieur Jacques van Oswald Wenckebach. Het had al enige faam verworven in het Kröller-Müller Museum op de Hoge Veluwe en als onderdeel van de Nederlandse inzending op de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Rotterdam verwierf in 1959 een exemplaar van het beeld voor de hoek van Coolsingel en Binnenweg, waar het op 19 mei – Opbouwdag – werd onthuld. Tegenwoordig staat Jacques iets verderop aan de Coolsingel, voor de ABN AMRO bank.

Wenckebach werd in 1895 geboren in Heerlen in een van oorsprong Duitse familie. Zijn vader was een beroemd cardioloog die in het buitenland verschillende professoraten bekleedde. Voor Wenckebach betekende dit scholing in diverse landen en instellingen. Al tijdens zijn opleiding aan de Kunstnijverheidsschool in Haarlem (1913-1914) en de schilderlessen aan de Kunstgewerbeschule te Wenen (1915-1918) experimenteerde hij met verschillende materialen en technieken. Tot 1927 exposeerde hij met name zijn etsen, litho’s en tekeningen, maar hij maakte ook zilveren en gouden voorwerpen, sieraden en figuren uit hout en ivoor. Hoewel hij hiertoe niet was opgeleid, koos hij in de tweede helft van de jaren 1920 voor de beeldhouwkunst. Aanvankelijk baseerde hij zich op de klassieke sculptuur. Wenckebach gebruikte ook later nog de klassieke principes maar gaf zijn beelden een heel eigen expressief karakter: ze werden levensechter en soms zelfs grappig.

In de jaren 1930 werd Wenckebach vooral bekend met zijn gebeeldhouwde portretten. Met name de kop van de dichter Jacques Verwey met de ‘vliegende wenkbrauwen’ was zeer geliefd (1934, collectie Gemeente Noordwijk). Wenckebach was sterk in het treffen van zowel een specifieke, individuele als een meer algemene toon in een statisch portret. Zo persoonlijk en karakteristiek als de kop van Verwey en het beeld van bijvoorbeeld Dr. A.F. Philips (1950, collectie Gemeente Eindhoven) zijn, zo algemeen is het beeld Monsieur Jacques. Dit mannetje, dat sinds 1959 op de Coolsingel regen en wind trotseert, is de vleesgeworden ‘stropdas’, de belichaming van het burgerheertje bij uitstek. Eenieder die over hem schrijft, schrijft over hém, en niet over het beeld. Monsieur Jacques, gehuld in een lange jas, de armen op de rug, hoed in de hand, en het hoofd enigszins geheven, doet niets, hij kijkt alleen maar. Zijn fiere gestalte is van details ontdaan: de jas is slechts met revers en zakkleppen aangegeven, de broekspijpen gaan vloeiend over in de voeten. De pose met de uitstaande linkervoet is niet onelegant, ondanks zijn forse postuur. De vereenvoudigde vorm en het ontbreken van enig detail maken het beeld zeer karakteristiek. De abstrahering van de kleding en de menselijke maat wekt de juiste spanning: Monsieur Jacques is zo gewoon dat hij weer bijzonder is – je zou hem bijna groeten.

Monsieur Jacques vertegenwoordigt zonder meer een hoogtepunt in de traditie van het plaatsen van anekdotische beelden in de stad, die tot op heden voortduurt. Andere bekende voorbeelden in de binnenstad die binnen deze traditie passen zijn bijvoorbeeld Trommelslager van Adri Blok (1958), Spelende beertjes van Anne Grimdalen (1956), Fikkie van Joeki Simak (1963) en Evenwichtje van Evert den Hartog (1987). In tegenstelling tot de meer moderne beelden van bijvoorbeeld Gabo, Zadkine en Moore, konden deze werken al direct bij een breed publiek op sympathie rekenen.

Naast de staande Monsieur Jacques maakte Wenckebach in de jaren 1950 een serie kleine beelden van het ‘burgermannetje’ in verschillende houdingen en situaties, een serie die zich momenteel bevindt in de collectie van het Museum Boijmans van Beuningen. Het zijn kleine bronzen modellen van gemiddeld twintig cm hoogte, met titels als De kritische Jacques, Jacques na de begrafenis, Jacques met zorgen en Jacques met vakantie. Dit laatste is een liggend beeldje een man met een pet op en zijn handen onder zijn hoofd. Volgens de zoon van Wenckebach was dit de ‘oer-Jacques’. Nadat het beeldje van het luierende mannetje was voltooid, zou zijn vader zich hebben laten ontvallen: ‘het is net Jacques Bloem.’ Door de fysieke gelijkenis met de Rotterdamse dichter J. C. Bloem en omdat Jacques zo’n ‘voorname’ naam was, werd het figuurtje sindsdien Meneer Jacques genoemd. Het is niet duidelijk waarom ‘meneer’ in de loop der tijd in ‘monsieur’ is veranderd, misschien is dit gebeurd tijdens de genoemde Wereldtentoonstelling te Brussel.

Wenckebachs serie Jacques zijn als karikaturen van de Nederlandse ‘kleine man’. Steeds is een karaktertrek uitgelicht en in eenvoudige vormen trefzeker weergegeven. Ook Monsieur Jacques op de Coolsingel is een ironische, maar ook sympathieke typering van een zelfvoldane burgerman. In de familie Wenckebach werden er hele verhalen om hem heen verzonnen: een romanfiguur zonder roman. En dat doet ieder die over hem schrijft of die hem ziet nog steeds: een eigen invulling geven aan het leven en de persoon van meneer Jacques.

Literatuur
J. Boyens, Beelden van Oscar Wenckebach, Ons erfdeel XXV (1982), pp.670-675.
J. Slagter, De beeldhouwer Oswald Wenckebach, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift LXXXV(1933), no.4, pp.1-14.

Kunstwerken