Sandra Spijkerman

De Sint Laurenskerk, grotendeels opgetrokken in de eerste helft van de vijftiende eeuw, was tijdens het bombardement op de Rotterdamse binnenstad op 14 mei 1940 bijna geheel verwoest. Alleen delen van de buitenmuren en de toren stonden nog overeind. Na de oorlog werd er lange tijd gediscussieerd over het al dan niet restaureren van de kerk. In 1952 werd hiertoe daadwerkelijk besloten. De nieuwe houten deuren voor de kerk waren al in de maak toen het opslag- en overslagbedrijf Pakhuismeesteren in 1963 aangaf de stad Rotterdam bronzen deuren te willen schenken, ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van het bedrijf in 1968. Pakhuismeesteren vroeg hiervoor de Italiaanse beeldhouwer Giacomo Manzù. Toen in december 1968 de kerk werd heropend, waren ook Manzù’s deuren klaar. Pakhuismeesteren N.V. was toen inmiddels gefuseerd met de firma Blauwhoed N.V. tot Pakhoed Holding N.V.

Dat Pakhuismeesteren voor Giacomo Manzù koos was niet vreemd. De Italiaanse beeldhouwer was in Rotterdam bepaald geen onbekende. Al in 1954 en 1960 waren respectievelijk op de Mostra en de Floriade beelden van hem te zien geweest. Behalve om zijn verfijnde vrouwenportretten, sierlijke danseressen en vrouwenfiguren genoot Manzù internationaal bekendheid met zijn ontwerpen voor kerkdeuren. Tussen 1947 en 1964 werkte hij aan de Poort des Doods voor de Sint Pieter in Rome. Voor de dom in het Oostenrijkse Salzburg verzorgde hij de Deur van de Liefde. Genoeg redenen dus om hem te vragen ook de nieuwe bronzen deuren van de Sint Laurenskerk te ontwerpen.

Na allerlei problemen met de deuren in Rome en Salzburg had Manzù in eerste instantie weinig zin in een derde monumentale opdracht vol christelijke symboliek. Na enige aarzeling liet hij weten op het verzoek te willen ingaan op voorwaarde dat er geen religieuze thematiek aan te pas hoefde te komen. In Rotterdam was men blij met zijn toezegging én zijn voorwaarde. Eerder waren er kanttekeningen geplaatst bij het aantrekken van een buitenlandse katholieke kunstenaar die zelfs opdrachten van de Paus kreeg: ‘Hoe moeten we reageren wanneer zijn voorstellen naar wierook ruiken?’, vroegen de opdrachtgevers zich af. De beeldhouwer werd gerustgesteld; de kerk zou niet alleen voor de eredienst bestemd zijn, maar zou ook functioneren als cultureel centrum. In maart 1964 ontving Manzù de maten van de deuren, enkele foto’s en bouwtekeningen. Ruim een half jaar later berichtte de kunstenaar dat hij werkte aan een stel deuren met als thema ‘oorlog en vrede’. Toen een delegatie uit Rotterdam in 1965 bij Manzù’s de eerste ontwerpen ging bekijken, was men direct enthousiast.

De combinatie van de thema’s oorlog en vrede binnen één kunstwerk leverde Manzù echter problemen op. Hij werkte van november 1965 tot februari 1968 aan het ontwerp voordat hij tot een voor hem bevredigende oplossing kwam. Van het begin af aan was het halfronde gevelveld boven de deuren bestemd voor de verbeelding van de vrede, terwijl het thema van de oorlog op de deuren zelf zou worden uitgebeeld. Binnen de twee compositievelden is er tussen 1965 en 1968 echter heel wat veranderd, zoals duidelijk wordt uit de verschillende schetsen en voorstudies die kort na de ingebruikname van de kerk zijn tentoongesteld in Museum Boijmans van Beuningen.

Manzù koos voor een vrij klassieke interpretatie van het thema ‘oorlog en vrede’. Zo geeft hij de vrede weer door middel van een familie: een staande vader, een half liggende moeder die een baby boven haar hoofd tilt, en tussen de ouders een jonge, spelende naaktfiguur met een wapperende doek. De oorlog verbeeldt hij heel concreet met een soldaat die met een mes op iemand inhakt, terwijl aan zijn voeten een schreeuwende baby ligt. Een gegeven dat ontleend lijkt aan het bijbelthema van de ‘onschuldige kindermoord’. Ook geeft hij een vrouw weer die het gezicht van een dode, hangende man probeert te bekijken; een beeld dat aan Goya’s Los Desastros de la Guerra doet denken.

De voorstellingen voor de Sint Laurenskerk, zijn niet zoals in Salzburg en Rome in meerdere los van elkaar staande reliëfvelden op de deur bevestigd, maar bestaan uit een reliëf dat over beide deuren loopt en een tweede reliëf in de boogvorm boven de deuren. Om een visuele verbinding te maken tussen beide reliëfs heeft Manzù als een ‘trait d’union’ – een draperie – opgehangen. Ook in zijn eerdere werk, waaronder strak gestileerde beelden van kardinalen, spelen stoffen en hun plooival een belangrijke rol. Nog niet eerder heeft hij dit motief echter zo vrij gehanteerd. Het doek dat de naakte figuur in het bovenste reliëf met zich meetrekt bijvoorbeeld, is zo levendig en levensecht dat het lijkt of de wind ermee speelt. Opmerkelijk is dat Manzù, ondanks zijn aanvankelijke bezwaren tegen het gebruik van christelijke symboliek, aan de binnenzijde van de deuren een kleine duif en een pelikaan met jong heeft weergegeven. Deze vogels symboliseren van oudsher de Heilige Geest en Christus. Manzù geeft ze echter niet op de traditionele manier weer. Het jong van de pelikaan drinkt geen bloed uit de opengepikte borst van de ouder, maar steekt in plaats daarvan zijn snavel in diens bek.

Manzù heeft in zijn Rotterdamse deuren het thema ‘oorlog en vrede’ op kernachtige en realistische weten te verbeelden. Het contrast tussen de lieflijke scène die de vrede verbeeldt en de rauwe meedogenloze oorlogsscène is even groot als het contrast tussen de gestileerde figuren in licht reliëf en de zwaar plastisch uitgewerkte draperieën. Daarom zijn deze deuren een hoogtepunt binnen Manzù’s oeuvre. Na de voltooiing van het werk zei hij: ‘Nog nooit is mij bij een opdracht van deze omvang zoveel vrijheid gelaten of zo weinig voorgeschreven’. Het is duidelijk dat hij door die vrijheid tot grote hoogte kon stijgen.

Literatuur
Cat. Museum Boymans-van Beuningen, Giacomo Manzú: Oorlog en Vrede. Tekeningen en studies in brons voor de deuren van de St. Laurens, Rotterdam, 1968 [Met medewerking van Blida Heynold von Graefe].
H.H. Arnason, History of Modern Art, London, 1985, pp. 555-558.

Kunstwerken