Sandra Spijkerman

Het beeld De lange, dunne gele benen van de architectuur is op het eerste gezicht niet meer dan een merkwaardig staketsel van stalen platen en balken van diverse afmetingen en vormen. Het kleurgebruik, variërend van geel, wit en licht azuur tot ongelakt metaal, is vrij gedempt. Rijdend over de Westzeedijk of de Boompjes is het werk een duidelijk herkenningspunt.

Het architectenduo Coop Himmelb(l)au, bestaande uit Wolf Prix en Helmut Swiczinsky, werd in 1987 uitgenodigd deel te nemen aan het project Beelden in de stad. Als onderdeel van de manifestatie De stad als Podium zou een serie beelden een verbinding leggen tussen het Centraal Station en de Veerhaven. Verschillende internationaal bekende kunstenaars en architecten werden gevraagd een bijdrage te leveren met een al dan niet tijdelijk beeld. De sculptuur van Coop Himmelb(l)au is een van de weinige werken van het project Beelden in de stad die een permanente plek in Rotterdam hebben verkregen. Oorspronkelijk was het bedoeld voor een locatie bij café ‘De Unie’ aan de Westersingel. Het ontwerp was echter zo groot dat naar een andere plek moest worden gezocht. Die werd gevonden op de hoek van het Vasteland en de Scheepstimmermanlaan.

Dat de makers van De lange, dunne gele benen van de architectuur van huis uit architecten zijn, vormde voor de opdrachtgevers geen bezwaar; volgens hen gaf het duo “in hun beeldtaal blijk van een sculpturaal bewustzijn”. Het open karakter van hun gebouwen benadrukt immers de ruimtelijkheid. Dit valt goed af te lezen aan een paviljoen van het Groninger Museum dat eveneens door de twee Weense architecten is ontworpen. Het paviljoen, dat oorspronkelijk was bedoeld voor de oude kunst, ziet er uit als een kaartenhuis. Schots en scheef staande stalen platen vormen een gevelwand, waar overal balken uitsteken. Het paviljoen opent zich en daardoor omarmt het gebouw zelf de ruimte. Het gebouw is hier niet langer een ‘doos’ die in de ruimte staat, maar haast een open constructie. Hetzelfde geldt in nog veel sterkere mate voor het Rotterdamse beeld.
Door hun grillig ogende gebouwen en beelden worden Prix en Swiczinsky gerekend tot de stroming van het deconstructivisme, die vooral in de jaren tachtig furore maakte. Typerend voor de deconstructivistische architectuur is dat traditioneel constructieve elementen als vloer, plafond, wand en raam worden losgemaakt uit hun gebruikelijke samenhang en meer vrij ten opzichte van elkaar worden geplaatst. Daardoor ontstaat een expressieve, plastische architectuur.

De wijze waarop De lange, dunne gele benen van de architectuur voor Rotterdam is ontstaan, is vergelijkbaar met de manier waarop bij Coop Himmelb(l)au een nieuw gebouw ontwerpt. In eerste instantie wisselen Prix en Swiczinsky alleen gedachten uit en wordt er nog niets gevisualiseerd. In een paar minuten zetten ze met flinke krassen hun ideeën op papier. Zaken als functionaliteit, kosten en materiaal zijn dan nog niet aan de orde; de architecten concentreren zich uitsluitend op de bevrijding van de ruimte en streven daarbij naar een open architectuur. Het duo vergelijkt deze manier van werken ook wel met de methode van kunstenaars als Arnulf Rainer en Jackson Pollock; die eveneens op een impulsieve manier te werk gaan. Pas later wordt het ontwerp van Coop Himmelb(l)au meer concreet en brengen ze op basis van de eerste schetsen meer structuur en detail aan. Tijdens dit proces worden ook meer praktische factoren meegenomen.

De eerste jaren na hun oprichting in 1968 beperkten Prix en Swiczinsky zich vooral tot performances, waarmee ze de psychische en fysieke kwaliteiten van architectuur probeerden te verduidelijken. Vanaf 1983 concentreerden zij zich op het bouwen zelf. Daarin streven zij een andere dan de traditionele ruimtebeleving na. Coop Himmelb(l)au, de naam zegt het eigenlijk al, wil gezamenlijk (coop verwijst daarnaar) een vrije en open (daar staat het himmelb(l)au voor) architectuur realiseren. Dat het duo zich later vooral met het bouwen zelf bezig houdt, wil niet zeggen dat zij geen uitstapjes meer maken naar andere disciplines. Het beeld in Rotterdam is daarvan een voorbeeld. Volgens het duo weerspiegelt hun werk de kenmerken van deze tijd, ook die is immers uitermate dynamisch en gefragmenteerd. Deze twee aspecten zijn tevens terug te vinden in de omgeving waarin hun sculptuur in Rotterdam is geplaatst. Op het kruispunt van de Westzeedijk en het Vasteland zorgen tramleidingen voor een wirwar aan lijnen in de lucht. De locatie is niet alleen een kruispunt van wegen en verkeersstromen, ook het stedebouwkundig beeld varieert sterk. De uiteindelijk gekozen locatie sluit dus goed aan bij de oorspronkelijke intentie van beeld en makers.

Literatuur:
Bart Lootsma, ‘Architectuur moet branden. Coop Himmelblau en het expressionisme’ in De Architect, juni 1990, p.37–47.
Jan van Adrichem, Karel Schampers, Reyn van der Lugt, Beelden in de stad Rotterdam. De stad als podium, Veen/Reflex, Utrecht, 1988.
Diverse krantenartikelen.

Kunstwerken