Jelle Bouwhuis

Henk Chabot, vooral bekend als schilder maar in de jaren 1920 en 1930 ook zeer actief als beeldhouwer, profiteerde in de crisisjaren van de toegenomen interesse voor beeldhouwkunstige stadsverfraaiing in zijn woonplaats. In 1931 beklaagde de kunstenaar zich, in een van de zeldzame interviews met hem, nog over het gebrek daaraan:”Juist in Rotterdam met haar grote arbeidersbevolking zou het toch toe te juichen zijn als de beeldhouwkunst in de nieuwe wijken gelegenheid kreeg zich te doen gelden. Wordt er van bovenaf niets gedaan, van onderaf gaat het al evenmin. Bij verschillende woningbouwverenigingen hebben wij het geprobeerd, maar men voelt er niets voor. Waarachtig, wij willen hier graag werken en allicht ook graag wat verdienen, maar ’t is vrijwel hopeloos.” Het is alsof de gemeente zijn klacht ter harte nam, want nog datzelfde jaar kreeg hij, samen met enkele andere modern georiënteerde beeldhouwers, een opdracht voor enkele sluitstenen voor bruggen in de nieuwe wijk Blijdorp. Vijf jaar later leverde hij een bescheiden bijdrage aan het G.J. de Jongh-monument in het Museumpark. Van meer belang was de opdracht, in 1936, van de ‘Commissie tot aanbieding van een beeld aan de R.V. & A.V. Feijenoord’, naar aanleiding van het gereedkomen van het nieuwe stadion van de Rotterdamse voetbalvereniging. Vast stond, dat het werk een voetballer moest voorstellen, die ‘net als het gebouw’ van gewapend beton moest zijn.

De definitieve opdracht kreeg Chabot pas nadat hij het stadionbestuur een kleimodel van zijn ontwerp had getoond. Achteraf gezien is dat hoogst opmerkelijk, want de kritiek die het beeld bij de opening van het stadion op 27 maart 1937 ten deel viel, was niet mals. Volgens dagblad De Telegraaf was een “beeld van een schoon mensch van sterke gezondheid” in het stadion op zijn plaats geweest, en niet deze ‘zieke’. Een Rotterdamse krant publiceerde een hekeldicht, dat eindigde met: “Dáár zal het staan, tot ’t menschenkind / Ook in de kunst weer waarheid mint / En stukken slaat dit hard stuk spot / Eéns zal ’t zoo zijn! / Tot dan, Chabot.” De kritiek betrof vooral het primitivistische uiterlijk van de “penibele en gedegeneerde” sportfiguur. Deze heeft ondanks zijn twee meter lengte een wat gedrongen postuur, vooral door zijn buitenproportioneel brede schouders en dikke onderarmen. Ook anatomische details, zoals beenspieren, knieën en gezicht zijn onrealistisch en rudimentair. Waar andere beeldhouwers het naar voren zwiepende been wellicht als uitgangspunt voor een dynamisch draaiende tors zouden nemen, als in een kurkentrekkerbeweging, deed Chabot precies het tegenovergestelde: de figuur draait er tegenin. Chabot heeft in feite twee momenten uit een typische schietbeweging weergegeven. Het vreemd verdraaide bovenlichaam maakt zich op voor de ferme uithaal, terwijl het gestrekte rechterbeen aangeeft dat het schot reeds is genomen. Het was Chabot vooral te doen om een complex, formeel spel van tegengestelde diagonalen dat kenmerkend is voor het beeld. Maar mede dankzij het lange, smalle hoofd, de opzichtige frons, de te grote oren en het ogenloze gezicht strak op een niet aanwezige bal gericht, zagen tijdgenoten in het beeld bovenal de vervolmaking van een karikatuur van een voetballer.

Behalve het publiek, dat het werk al snel ‘Manus Gorilla’ en ‘Jan-met-de-handjes’ doopte, vermoedden ook de helden van de bal zelf dat De voetballer een minder gunstige mening over hun geestelijk peil illustreerde. Zij waren gewend dat sporters op een klassiek-heroïsche manier werden vereeuwigd, zoals gebruikelijk was in de oudheid of in nazi-Duitsland, waar de sportcultus met de Olympische Spelen in 1936 juist zijn meest recente hoogtepunt had beleefd. Chabot was niet de enige in Nederland die rond 1930 een gedeformeerde, primitivistische beeldtaal ontwikkelde voor schilderijen en beelden van boeren en arbeiders. Dat werd gezien als passend bij het onbehouwene, ongekunstelde en eerlijk ‘volkse’. Ook Leo Gestel, Constant Permeke en Chabots schildersvriendin Charley Toorop benaderden soortgelijke onderwerpen in een deformerend idioom. Voetballen was destijds al een arbeiderssport bij uitstek – Chabot schijnt naar aanleiding van de kritieken op zijn beeld ooit met een sneer te hebben opgemerkt, dat een mens niet veel hersens nodig heeft om achter een bal aan te hollen. Maar juist het volkse karakter van de voetballer was voor hem aanleiding om deze tot thema te verheffen. Zoals Charley Toorop eens zei over de boeren en arbeiders op haar schilderijen: “Wanneer ze dan al van de cultuur het een en ander missen, ze zijn in ieder geval vrij gebleven van een ‘beschaving’, die krachteloos maakt.” Om zulke opvattingen gestalte te geven, greep Chabot – in navolging van de kubisten en expressionisten in de eerste decennia van de twintigste eeuw – terug op niet-klassieke, ‘onbeschaafde’ voorgangers uit de geschiedenis van de kunst, waaronder de archaïsche en romaanse sculptuur, het werk van de door hem bewonderde Pieter Bruegel en de niet-westerse kunst.

Ook het materiaal van zijn sculpturen liet hij een rol spelen in het deformatieve aspect ervan. Chabots houten figuren bijvoorbeeld zijn nadrukkelijk opgesloten in de begrenzingen van de boomstamvorm waaruit ze zijn gehouwen, vergelijkbaar met totempalen. Opmerkelijk is zijn in een molensteen gebeitelde Kop van een Zeeuwse boer uit 1933, waar de ronde vorm van de steen is uitgebuit. En in De voetballer zijn de buigingen van het stugge wapenijzer in het beton nog te herkennen, alsof Chabot heeft willen aantonen dat grove materialen als vanzelf leidden tot een grove beeldtaal. Wie De voetballer vanuit een positie links voor bekijkt, ziet een afwisseling van aanzichten: benen en hoofd en profil, romp frontaal. Het is een figuraal schema dat typisch is voor reliëfs uit het oude Egypte. Ook de archaïsche glimlach, amandelvormige oogholtes en de ingegraveerde, weinig naturalistische detailleringen doen daar aan denken. In die zin toont de sculptuur verwantschap met Chabots meer verfijnde beelden uit de jaren twintig met hun soms Egyptisch aandoende art-deco-stileringen. De voetballer is veel vrijer en expressiever, al is in de hoofdvorm het complex gestileerde karakter behouden gebleven. De vroegere kritiek op het werk is inmiddels wel verstomd. Desalniettemin kan maker van bovenstaand hekeldicht enige profetische gaven niet worden ontzegd.

Sinds 1933 had Chabot geen atelier meer in de binnenstad van Rotterdam, maar in het atelier van zijn broer Wim Chabot, aan de Wijnhaven, was veel werk (van voor 1933) opgeslagen. Tijdens het bombardement van 14 mei 1940 ging dit atelier, met daarin een groot aantal schilderijen en beeldhouwwerken van Chabot, in vlammen op. Bovendien werd zijn werk tijdens de Duitse bezetting als entartet verklaard, wat volgens zijn biograaf Leo Ott zelfs tot vernietiging van een openbaar beeld zou hebben geleid. Dat is De voetballer, sterk als beton en onbeschaafd krachtig van uiterlijk als hij is, gelukkig niet overkomen.

Bibliografie Bijlsma, J. et al., tent. cat. Henk Chabot en Charley Toorop, Chabot Museum, Rotterdam 1999. Ott, L., Hendrik Chabot – leven en werk, Rotterdam 1981. Vollemans, K. et al., Henk Chabot 1894-1949 – beelden, Den Haag 1983.

Kunstwerken