Marjolein Sponselee

Maasbeeld in Rotterdam is een van de meest succesvolle werken in het omvangrijke oeuvre van Auke de Vries. Hangend boven de Nieuwe Maas vormde het in 1982 gerealiseerde beeld aanvankelijk een verbinding tussen de rode Willemsbrug en de groene spoorbrug. Toen de spoorbrug in 1988 werd gesloopt, verdween tijdelijk ook de sculptuur van De Vries. In 1994 kreeg het werk zijn definitieve vorm. Een van de peilers van de spoorbrug bleef behouden, zodat deze ook na de sloop van de brug een bevestigingspunt voor het Maasbeeld kon blijven. Een groot zwart blok hangt als contragewicht op deze peiler. Een assemblage van kabels en vormen – een ring, een guirlande, rechthoekige vormen en een bal – slingert boven het water naar de Willemsbrug, waaraan het beeld op twee punten bevestigd is.

De plaatsing van de verschillende elementen suggereert een subtiel evenwicht, alsof het geen zware constructie is, maar een licht koord dat door de bedachtzame compositie in balans blijft. De holle bal vormt het laagste punt van het beeld. Bij vloed raakt hij het water en deint het beeld mee op de beweging van de golven. Aanleiding voor het Maasbeeld was de bouw van een nieuwe brug over de Nieuwe Maas tussen de noorderlijke oever en het Noordereiland. Rotterdam nodigde in 1978 kunstenaars uit mee te denken over de kleur van deze nieuwe Willemsbrug. De Vries vond het vreemd een kunstenaar alleen te vragen voor een kleuradvies en ging aanvankelijk niet op de uitnodiging in. Wel ging hij met het stedenbouwkundig team in gesprek en deed hij onderzoek naar de omgeving van de brug op de noordelijke Maasoever en het Noordereiland. In het rapport dat hij in 1980 presenteerde deed hij toch een voorstel voor de kleur van de brug, maar ook suggesties voor de inrichting van de stedelijke situatie aan beide uiteinden en voor de locatie van het in het kader van de percentageregeling te realiseren kunstwerk.

Over de plaats waarvoor hij later het Maasbeeld zou ontwerpen, stelde hij dat een kunstwerk hier niet mocht concurreren met de hoogbouw op de oever, maar zich moest verhouden tot de beslotenheid tussen bruggen, kademuur en rivier. De Vries’ kleurvoorstel voor de brug werd overgenomen en hij kreeg bovendien opdracht een beeld voor de noordelijke oever te ontwerpen.

Maasbeeld was niet het eerste monumentale werk dat De Vries maakte. In het kader van de percentageregeling realiseerde hij sinds begin jaren 1970 verschillende grote sculpturen bij Rijksgebouwen. Hierin overheerst veelal nog een systematische ordening van gelijksoortige elementen, zoals in de Windbrekende sculptuur uit 1972 bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders in Lelystad. In de jaren tachtig werd zijn beeldtaal vrijer; zowel in de kleine, vrije sculpturen als in het monumentale werk. Losse, abstracte elementen in verschillende materiaalsoorten werden nu met elkaar verbonden tot wankel ogende constructies, waarin solide vormen en ijle lijnen elkaar afwisselen. Steeds is er sprake van een subtiel evenwicht, letterlijk en compositorisch. Lijnen en vormen waaieren uit in verschillende richtingen, zodat zijn beelden nauwelijks een centrum of een begrenzing kennen. De Vries’ werk is altijd volledig abstract en heeft zelden een titel. Als er een titel is, geeft die hooguit de locatie aan of het aantal elementen waaruit een beeld bestaat.

Bij het maken van een werk voor een specifieke locatie reageert De Vries niet op inhoudelijke of sociale kenmerken van een plek, maar eerder op de formele aspecten. ‘Ruimtelijkheid, perspectieven en zichtlijnen van de stad, daar moet je iets mee doen. […] Elke plek vraagt om andere maten en verhoudingen’, zo zei hij medio jaren negentig over zijn werk. Hij zoekt naar aansluiting of contrast met de horizontalen of verticalen van de omgeving. Schaal en maat zijn daarbij bepalend voor het formaat van zijn werk. Zo is het beeld aan de Nieuwe Maas met een lengte van 182 meter op zich groot, maar naast de Willemsbrug en met het zicht op het water of de skyline langs Boompjes slechts een bescheiden toevoeging. Uit de verschillende ontwerpschetsen voor het beeld blijkt dat De Vries voor de vorm van het werk werd geïnspireerd door de wind en het water. Drijvende, dobberende en zinkende vormen, resten van een schip die boven het water uitsteken, een scheepshoorn waar de wind doorheen blaast, zijn in deze ontwerpen terug te vinden. In het uiteindelijke beeld spelen de verbinding tussen de twee bruggen en de spanning van de staalkabels een belangrijke rol; wind en water zorgen voor een subtiele beweging.

De Vries kreeg een tweede opdracht voor een monumentaal werk in Rotterdam toen in 1993 het Nederlands Architectuur-instituut werd gebouwd. Bij het NAi koos De Vries voor een meer prominente aanwezigheid van zijn werk dan bij het Maasbeeld het geval is. Het beeld dat in de vijver van het door Jo Coenen ontworpen architectuurinstituut staat, is niet alleen afgestemd op dat gebouw, maar vooral ook op de schaal en maat van de omgeving als geheel. Evenals het NAi-gebouw zelf is de sculptuur aan de bovenzijde niet afgesloten maar heeft een open structuur. In reactie op de geometrische vormen van het gebouw en de vijver koos De Vries hier voor expressieve vormen en kleuren.
De twee Rotterdamse beelden maken de uitersten van zijn werk goed duidelijk; in afstemming met de omgeving kiest hij soms voor een prominente markering van de locatie en soms voor een meer bescheiden en subtiele toevoeging. Beide beelden markeren ook twee andere aspecten van het oeuvre van De Vries: aan de ene kant de hangende beelden die als een spinnenweb aan enkele punten zijn bevestigd, aan de andere kant de beelden die zich vanaf de grond verticaal oprichten om vrij de ruimte te verkennen.

Literatuur
Moscoviter, H., Het Maasbeeld van Auke de Vries, Rotterdam s.d. 1995
cat. Auke de Vries. Voorstudies voor beelden in opdracht, Breda/Den Haag (De Beyerd/Galerie Nouvelles Images) 1988
cat. Auke de Vries, beelden 1980-1987, Rotterdam (Museum Boymans-van Beuningen) 1988
cat. Auke de Vries, Skulpturen, die 90er Jahre, Esslingen (Villa Merkel) 1994

Kunstwerken