Pol van Dinsbergen

Het werk van Richard Artschwager is zowel onder de pop art als onder minimalisme en conceptuele kunst geschaard. Hoewel geen van die pogingen tot categorisering echt sluitend is, zijn ze ook niet uit de lucht gegrepen. Zo deelt Artschwager met diverse pop art-kunstenaars een voorliefde voor ontleningen aan de alledaagse werkelijkheid. Het gaat hem daarbij niet zozeer om referenties aan beeldmateriaal uit de massacultuur, zoals bij andere pop art-kunstenaars, maar om het gebruik van ‘ordinaire’ materialen, zoals kunststoffen met iets te nadrukkelijke prints en texturen. Artschwager is vooral bekend geworden met zijn sculpturen die doen denken aan meubels, maar die niettemin autonome, onfunctionele objecten zijn. Meestal zijn zij uitgevoerd in formica, een materiaal dat in de kunst ongebruikelijk is omdat het nogal goedkoop en kitscherig aandoet, en met de industriële massaproductie en massaconsumptie wordt geassocieerd. De hout- of marmerstructuur imiterende oppervlakken van Artschwagers formica-beelden doen nogal wulps aan in vergelijking met de metalen en houten oppervlakken van de beelden van de minimal kunstenaars, terwijl hun doorgaans simpele volumes (tafels gereduceerd tot rechthoekige volumes) daar weer wel aan doen denken.

Ook Artschwagers schilderijen, die meestal stadsgezichten of interieurs tonen, kenmerken zich door een opvallend materiaalgebruik. Vanaf de vroege jaren zestig schildert hij behalve op formica vaak op celotex, dat door zijn reliëfstextuur de materialiteit van de ondergrond benadrukt, waardoor die bijna meer aandacht opeist dan de afgebeelde voorstelling zelf. In zijn schilderijen combineert Artschwager verschillende materialen; delen in celotex worden afgewisseld met formica of hout. Hierdoor doen ze nog minder als conventionele schilderijen aan, en nog meer als objecten. Ze komen daardoor in de buurt van Artschwagers driedimensionale werk: zowel de schilderijen als de beelden lijken voort te komen uit een goedkope smaak die in de ban is van plompe vormen, imitatiemateriaal, nephout en decoratieve patronen. Artschwager is wellicht de enige kunstenaar die oog heeft gehad voor de -door de meeste mensen ‘met smaak’ verafschuwde- esthetiek van de vele kunststoffen die de moderne wereld inmiddels kent.

Artschwager heeft nog een drastisch andere soort werken op zijn naam staan, waar het materiaalgebruik veel minder cruciaal is. Het is met name deze categorie werken die tot de typering van zijn werk als conceptuele kunst hebben geleid: de blps. Blps zijn langwerpige vormen die de omtrek van medicijncapsules hebben. Artschwager heeft de vorm van een blp wel vergeleken met een CinemaScope-filmdoek waarvan de hoeken zijn afgerond. Artschwagers blps kunnen uit bijna elk materiaal worden gemaakt, als het maar niet te opvallend, te flashy is. Formica en celotex komen hier nauwelijks aan bod; meestal zijn blps gewoon op muren geschilderd. Vooral in de late jaren zestig en de jaren zeventig heeft Artschwager op tal van plekken in de openbare ruimte deze blps aangebracht, soms met toestemming, soms clandestien. Met zijn bijdrage aan Sonsbeek buiten de perken in 1971 trok hij een spoor van blps door Utrecht. Hoe weinig bijzonder de blps er ook uit zien, aangebracht als onopvallende graffiti zijn ze toch merkwaardig en storend genoeg om de aandacht te trekken. Ze fungeren niet als ‘kunst in de openbare ruimte’, maar als markeringen (tags) die juist door hun aperte zinloosheid de aandacht kunnen trekken.

Het beeld aan de Westersingel in Rotterdam -dat Artschwager voor Beelden in de Stad maakte- doet aan als een generisch modern beeld, een soort cliché van moderne kunst in de openbare ruimte. Het is van beton, abstract en redelijk elegant van vorm. Het bestaat uit twee delen aan weerszijden van het water: twee betonnen platen die dwars op de waterkant staan en aan de bovenzijde een grillige rand hebben met enkele grote ‘golven’. Hoewel het beeld voorstellingsloos is en geen titel heeft, gaf Artschwager het in de catalogus van Beelden in de stad voor elk seizoen een passende verwijzing mee: lente -bloem; zomer -vlam; herfst – hek, winter – ijs. Evenals in zijn meubelsculpturen speelt hij hier met clichématige associaties die zijn beeld iets subversiefs geven.

Het is bij dit soort werken niet ongebruikelijk dat wordt opgetekend dat ‘de volksmond’ er een beeldende bijnaam aan heeft gegeven: in dit geval zou dat het woordspelerige De watertanden zijn. Dat het werk een bijnaam heeft gekregen duidt erop dat het aanvankelijk, toen het geplaatst werd, opviel en aanleiding was voor gesprekken in de buurt: moderne kunst wil onder de wat minder van het belang daarvan overtuigde burger nog wel eens tot ironisch (of zelfs uitgeproken vijandig) commentaar leiden.

In zijn meubelsculpturen, blps en werk in de openbare ruimte stelt Artschwager zichzelf in feite steeds te weer tegen al te gangbare opvattingen aangaande aard en status van het kunstwerk en laat zien dat er heel wat mogelijkheden zijn om die status te ondergraven.

literatuur
Gregory Battcock, Minimal Art: A Critical Anthology, Berkeley | Los Angeles | Londen, University of California Press, 1995 (1968).
Cat. Richard Artschwager: Archipelago, Portikus, Frankfurt am Main, 1993.
Parkett nr. 46 (1996), met bijdragen van Ingrid Chaffner, Kurt W. Foste, Vik Muniz en Richard Armstrong over het werk van Artschwager.
Cat. Mai 98, Künsthalle Köln / Oktagon, 1998.

Kunstwerken