Hanneke de Man

Zonder twijfel is De verwoeste stad het meest bekende beeld in Rotterdam. Ook in het oeuvre van Ossip Zadkine neemt het een bijzondere plaats in. Het is niet alleen zijn grootste sculptuur, maar ook een van de meest overtuigende uitingen van wat hem als kunstenaar bezighield. Met Henri Laurens en zijn landgenoten Alexander Archipenko en Jacques Lipchitz, behoort Zadkine tot de generatie beeldhouwers voor wie de kennismaking met het kubisme in Parijs rond 1910 een belangrijke impuls vormde. Het kubisme wees hem de weg om zijn belangrijkste thema – de menselijke figuur – op te vatten als een samenspel van lijnen en open en gesloten vormen. Evenzeer zocht Zadkine de emotie. Zijn sculpturen worden gekenmerkt door een grote expressiviteit. Vooral in Nederland werd Zadkine beschouwd als een van de belangrijkste kunstenaars van zijn tijd, ook al was zijn kunst duidelijk geworteld in de traditie. In de voetsporen van Rodin, een kunstenaar voor wie hij grote bewondering had, verbeeldde Zadkine in de menselijke figuur de condition humaine. Nergens heeft dat grote thema zo overtuigend gestalte gekregen als in De verwoeste stad. Dit beeld is de belichaming geworden van het gebombardeerde Rotterdam.

Toch stond Zadkine in eerste instantie een universeler gedenkteken voor ogen. Een in terracotta uitgevoerd ontwerp van het beeld werd in de zomer van 1947 voor het eerst getoond in Praag en Berlijn. Nadat het 70 centimeter hoge beeld tijdens een transport onherstelbaar was beschadigd, vervaardigde Zadkine een nieuwe versie, dit maal van gips. Dit bijna twee maal zo grote beeld maakte deel uit van een solotentoonstelling, die in de zomer van 1948 plaatsvond in Brussel en Amsterdam. Getuige Zadkine’s memoires trok zijn ontwerp in het Stedelijk Museum pas voor het eerst echt de aandacht: “Ik merkte hoe de beleefde waardering –onverschilligheid bijna- die mijn project tot dan toe ten deel gevallen was, plaatsmaakte voor een emotionele reactie door wat men destijds had ervaren.” G. van der Wal, algemeen directeur van warenhuisconcern de Bijenkorf en groot liefhebber van moderne kunst, was zo onder de indruk dat hij het plan opvatte om een monumentale versie van het beeld te schenken aan de stad Rotterdam. In mei 1949 had dit plan zulke vaste vormen dat Zadkine het beeld op zijn overzichtstentoonstelling in het Musée d’Art Moderne in Parijs de titel Ontwerp voor de verwoeste stad Rotterdam meegaf. Om iedere schijn van persoonlijk belang te vermijden bleef Van der Wal (tot 1978) als schenker anoniem. Als voorwaarden voor de schenking wilde hij dat de gemeenteraad unaniem akkoord zou gaan en dat Zadkine zelf de plek voor het monument zou mogen bepalen.

Om de reacties te peilen werd het ontwerp tot tweemaal toe aan de bevolking van Rotterdam gepresenteerd. Voor het eerst gebeurde dat in Museum Boymans, waar op 1 december 1949 een overzichtstentoonstelling werd geopend, met het – nu in brons uitgevoerde – ontwerp prominent opgesteld in de ronde bovenhal. Het is kenmerkend voor de omzichtigheid waarmee men te werk ging, dat de naam Rotterdam weer uit de titel was verdwenen. De pers reageerde over het algemeen positief op het voornemen om een monumentale sculptuur van Zadkine in de openbare ruimte te laten verrijzen: een plan dat ‘dus niets minder (betekent) dan dat ons land een monument krijgt van een der grootste beeldhouwers van deze tijd’, aldus het dagblad Trouw op 3 december 1949. Een uitzondering vormde het felle artikel in het Katholiek Bouwblad van J. Tillema, directeur gemeentewerken van de stad Rotterdam. Tillema vroeg zich retorisch af: ‘Moet deze bezetene, zes meter hoog, voor altijd als een demonische gesel het nieuwe hart van mijn stad slaan met verlamming?’ Hij vond weinig bijval. Voor velen was een van de kwaliteiten van de sculptuur juist dat het ‘de ontreddering en het verlangen om zich te verheffen voor ieder direct verstaanbaar weergeeft.’ Aan die herkenbaarheid droeg Zadkine ook zelf het zijne bij. Al direct in de dagen rond de opening van de tentoonstelling in Boymans typeerde hij – in gesprekken met journalisten – het gebombardeerde Rotterdam als ‘een stad welke haar hart is uitgerukt’. Al snel was de vereenzelviging van beeld en stad een feit. Niet alleen werd het uitgerukte hart van de tragische figuur opgevat als symbool van het vernietigde stadscentrum, ook de rauwheid en de bonkigheid werden in verband gebracht met het karakter van de Maasstad. De verregaande annexatie van het beeld vond zijn hoogtepunt in de theatrale presentatie op de tentoonstelling Rotterdam Ahoy’ in de zomer van 1950: dramatisch uitgelicht en tegen de achtergrond van een grote foto van de verwoeste binnenstad.

Hoewel Zadkine vanaf 1949 steeds heeft bevestigd dat de aanblik van het gebombardeerde Rotterdam de aanleiding was voor het ontwerp, is het niet duidelijk welke rol de stad feitelijk heeft gespeeld. Het is waarschijnlijker dat Le Havre, de stad waar Zadkine in 1945 aankwam na een vierjarige ballingschap in Amerika, de eerste aanzet gaf voor het beeld. Ongetwijfeld was Zadkine er veel aangelegen om zijn ontwerp daadwerkelijk op monumentale schaal uit te voeren. Behalve wellicht een zeker opportunisme, zal ook zijn behoefte om de kloof te dichten tussen de moderne kunst en het publiek hem er toe hebben verleid om zijn beeld zo letterlijk aan Rotterdam te verbinden. Zijn uitleg heeft er zeker toe bijgedragen dat de schenking in de zomer van 1951 officieel werd aanvaard en dat het ruim zes meter hoge beeld op 13 mei 1953 kon worden onthuld. Tegelijkertijd echter heeft de nadrukkelijke koppeling aan het bombardement op het hart van Rotterdam de blik op het beeld vernauwd. De opening in de romp is veel meer dan een symbool voor een verwoest centrum. Op formeel niveau is het een scharnierpunt voor een barokke spanning en dynamiek. In De verwoeste stad worden de als abstracte volumes opgevatte benen verenigd met het uitvergrote realisme van de achterovergeworpen kop en de opgeheven armen. In dit samengaan van verschillende vormidiomen speelt de romp een belangrijk rol.

De intentie een emotie over te brengen, is ook van belang geweest voor de keuze van de locatie. In oktober 1950 spreekt Zadkine zich uit voor de kop van de Leuvehaven; de twee andere hem voorgelegde opties waren het park achter Museum Boymans en het Kruisplein. Midden in het centrum en nog niet gehinderd door oprukkende hoogbouw bood de Leuvehaven alle ruimte om de dramatiek van het beeld tot zijn recht te doen komen. Geplaatst op een twee meter hoge sokkel (ontworpen door zijn eens zo felle tegenstander Tillema) tekende de zes meter hoge figuur zich vrij af tegen de hemel en fungeerden de kranen in de haven als echo voor de dramatisch geheven armen. Niet alleen door het motief van de opgeheven armen is Zadkine’s De verwoeste Stad meermalen vergeleken met de Guernica van Picasso uit 1937. Beide kunstenaars zijn er in geslaagd om in het idioom van de moderne kunst op een voor velen overtuigende wijze gestalte te geven aan het drama van de oorlog.

Literatuur
Beranova, Jana en Jim Postma, Zadkine, Rotterdam z.j.
Hammacher, A.M, inleiding in cat. Ossip Zadkine, Museum Boymans 1949
Langner, Johannes, Mahnmal für Rotterdam, Stuttgart 1963
Lecombre, Sylvain, Ossip Zadkine, L’Oeuvre Sculpté, Paris 1994, pp.435-437 en 457-461
Lichtenstern, Christa, Ossip Zadkine(1890-1967), der Bildhauer und seine Ikonographie, Berlin 1980, pp. 457-461.
Zadkine, Ossip, Le Maillet et le Ciseau. Souvenirs de ma vie, Paris 1969
R.V, ‘Zadkine: Beeldhouwer van deze tijd. Verrassende tentoonstelling in Museum Boymans’ in Trouw, 3-12-1949.
‘Imposante tentoonstelling van Zadkine” in N.R.C. 2-12-1949
Tillema, J.C.A.’ Schoonheid of Demonie’ in Katholiek Bouwblad, 7 januari 1950, pp.100-103

Kunstwerken