Moosje Goosen over de controverse

Moosje Goosen over de controverse

Moosje Goosen over de controverse


Things That Remind: Naum Gabo’s ‘Ding’ en het Gastarbeidersmonument
Moosje Goosen, mei 2010

“Every period has the impulse to create symbols in the form of monuments, which according to the Latin meaning are ‘things that remind,’ things to be transmitted to later generations. This demand for monumentality cannot, in the long run, be suppressed. It will find an outlet at all costs.” (Sigfried Giedion)

De betekenis en waarde van het monument
Het voorstel van Hans van Houwelingen voor de ‘transformatie’ van de Gabo tot gastarbeidersmonument geeft de indruk in eerste plaats een reactie te zijn: enerzijds vormt het een institutionele kritiek op het nationale gedenkteken als representant van een officiële geschiedschrijving (waarvan de gastarbeider volgens van Houwelingen geen deel uitmaakt), anderzijds geeft het voorstel uiting aan de artistieke scepsis ten aanzien van de holle retoriek van monumenten. Daarbij speelt de moeizame verhouding van het monument tot het heden een belangrijke rol. In Giedions beschrijving (zie bovenstaand citaat) komt de kwestie van de actuele waarde van het monument eigenlijk al impliciet aan de orde: een monument genereert een soort verdwijnpunt dat altijd verwijst naar iets dat in het verleden heeft plaatsgevonden (datgene waaraan het monument herinnert, uit een voltooid verleden tijd), en in de toekomst moet voortbestaan (de overdracht van de herinnering aan volgende generaties, richting een toekomende tijd). Je zou kunnen stellen dat het monument geen tegenwoordige tijd heeft. De actuele betekenis van de nagedachtenis is in feite, en in tegenstelling tot de ‘versteende’ vorm die het aanneemt (haar fysieke verschijningsvorm als monument), van voorbijgaande aard, en ligt hoofdzakelijk in het actieve proces—de sociale impuls—van een samenleving om zich op symbolische wijze tot de geschiedenis te verhouden. Het monument geeft uiting aan die sociale impuls: het vormt een aanleiding, maar nog geen garantie tot de daadwerkelijke nagedachtenis aan een noemenswaardige gebeurtenis of persoon. De paradox en problematiek van het monument schuilt dan ook in de vereeuwiging van die sociale impuls die, zodra deze in historisch perspectief wordt geplaatst, niet meer (of minder) dan een relatieve momentopname is, gevat in brons of steen. Een gangbaar lot van het monument is dat het aan zijn eigen gewicht ten onder gaat en dat het de achteloze voorbijganger alleen nog doet herinneren aan de vergetelheid waaraan de ‘monumentale’ gebeurtenis of persoon, hoe dan ook, onderhevig is. De schrijver Robert Musil omschreef het in zijn korte essay over monumenten, als volgt: ‘Anything that endures over time sacrifices its ability to make an impression.’ En iets later vervolgt hij zijn argument: ‘Do I have to tell you every fifteen minutes that I love you?! And to what heightened degree must these psychological detriments of durability manifest themselves in bronze and marble!’ Als iemand de (vastgeroeste) ironie van het monument inzag, dan was het Robert Musil.

Hans van Houwelingen onderkent de paradox van het monument, en reageert hierop door in zijn voorstel geen monument, maar een monumentale daad voor te dragen. De sociale impuls om symbolen te creëren wordt zodoende in een actie rondom, en niet in een statisch beeld gevat. Zijn voorstel tot de restauratie van de Gabo, vormt een (relationeel) esthetisch antwoord op een onvoltooid verleden van de gastarbeider; het monument dat in staat van artistieke crisis verkeert; en de Gabo die om een dringende restauratie vraagt. Van Houwelingen verenigt de krachten (en zwaktes!) van deze in principe ongerelateerde kwesties, en poogt als pragmatisch belangenbehartiger op te treden, zodat, zoals hij zelf laat weten, iedereen uiteindelijk gebaat zal zijn bij deze onderneming: ‘Het monument drukt geen ‘vreemd’ stempel op de Gabo, maar is finaal geïntegreerd, zelfs onzichtbaar—het kunstwerk stond er immers al. (…) Het Nationaal Gastarbeidersmonument dat wij voorstaan wantrouwt de eigenschappen van het traditionele monument, het weigert een geschiedenis te bevestigen die de rol van gastarbeid ontkent, het wil geen embleem zijn van misstand maar een manifest voor het behoud van dit belangrijke Rotterdamse kunstwerk.’ [HvH]

De redenering van Hans van Houwelingen lijkt dus te zijn dat geen van de partijen iets te verliezen heeft: om die reden vormt zijn voorstel eerder een bundeling van tekortkomingen dan een krachtenbundeling (namelijk: de ontkende rol van de gastarbeider in de Rotterdamse naoorlogse geschiedenis; de crisis waarin het traditionele monument verkeert; de urgentie van restauratie van de Gabo). Het voorstel zou om die reden een win-win-win-situatie moeten zijn. Toch brengt zijn voorstel een aantal tegenstrijdigheden met zich mee, die op sommige punten moeilijk te verenigen zijn met de belangen van de verschillende partijen. In de eerste plaats levert het onbehagen ten aanzien van het traditionele monument een onvermijdelijke spanning op. In de ondermijning van de mogelijke waarde van monumenten ontkracht van Houwelingen ook zijn eigen voorgestelde monument. Zijn gedenkteken voor de gastarbeider is onconventioneel te noemen omdat het een fysieke vertaling naar een monument (in brons of steen) ontkent. Echter, en juist om die reden, bestaat zijn voorgestelde monumentale daad enkel en alleen nog bij de gratie van de symboliek die aan die daad wordt toegekend—waardoor het uiteindelijk de historische context en gangbare receptie van monumenten nodig heeft om geduid te worden, en dus de traditie bevestigt in plaats van ontkent. In feite stelt van Houwelingen voor om de ware toedracht van ‘het monument’ te ontmantelen, om er vervolgens een nieuw monument voor in de plaats te stellen (waarmee we dus terugkeren naar de orde, of beter gezegd, herordening van de dag). Voor het voorgestelde gastarbeidersmonument levert dit een aantal fundamentele problemen op: de ontmanteling van het monument, ten behoeve van een nieuw monument, vormt een vrijbrief om dat nieuwe monument op haar beurt nietig te verklaren, ten behoeve van een veranderde politieke tijdsgeest. Deze herschrijving van de geschiedenis, waarin de gastarbeider een rol wordt toegeschreven door de toe-eigening van een kunstwerk in de publieke ruimte, is dus op uiterst kwetsbare gronden gestoeld. Daarbij komt dat het gastarbeidersmonument zijn betekenis lijkt te genereren op grond van een ‘staatsschuld’ die vereffend kan worden met de opoffering van een kunstwerk, als een monumentale gift aan de gastarbeider. De gastarbeider heeft hier overigens alleen recht op als het (letterlijk) het werk opknapt dat de verantwoordelijken voor de conservatie van de Gabo hebben laten liggen. In feite krijgt de gastarbeider hiermee een onzichtbaar doch beladen monument toebedeeld: de Gabo die zich hult in de kleren van de keizer. Bovendien wordt de Gabo hier als instrument ingezet om de politieke kwestie van de gastarbeider aan de orde van de dag te brengen, terwijl de gastarbeider wordt geïnstrumentaliseerd om de restauratie van de Gabo te bespoedigen. In meerdere opzichten levert het voorstel van Hans van Houwelingen een situatie op waarin het monument zich in zijn eigen symbolische staart (vast)bijt.

De betekenis en waarde van de Gabo
Hans van Houwelingen stelt zich de Gabo voor als een mislukt monument voor de naoorlogse wederopbouw van Rotterdam: ‘Gabo’s doel was geworteld in het modernisme, in het ideaal van een andere, betere wereld, maar zijn ‘Bijenkorf constructie’ kreeg nooit de publieke goedkeuring als icoon van de wederopbouw van Rotterdam.’ [HvH] Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen het monumentale sculptuur; het icoon; en het monument. De Gabo is een monumentale sculptuur en is, als ooggetuige van de Rotterdamse naoorlogse geschiedenis (zoals Hans van Houwelingen het zelf verwoord) wel degelijk één van de iconen van de naoorlogse wederopbouw, net zoals de Lijnbaan; de Bijenkorf; het voormalig Centraal Station, etc. dat zijn. Maar daarmee is de Gabo nog geen monument, en is dat ook nooit geweest. De Gabo heeft een historische betekenis in de context van de wederopbouw, maar spreekt niet namens de wederopbouw, zoals de opdracht en totstandkoming van het sculptuur ook niet voortkwam uit een sociale impuls tot symboliek of historische urgentie. Gabo’s kunstwerk ontstond in eerste instantie uit de praktische noodzaak tot een architecturale ingreep die de voormalige rooilijn van de Coolsingel moest continueren, en daarmee alternatief moest bieden aan de anders vereiste uitbouw van het nieuwe Bijenkorfgebouw. Wanneer, na een halve eeuw het kunstwerk van Gabo ‘het zwijgen doorbreekt (…) door het gastarbeidermonument in zich te huisvesten’ [HvH] dan is dat niet omdat de ware toedracht van Gabo’s sculptuur ontmanteld wordt, maar omdat het in een onzichtbare mantel van nieuwe toegekende betekenis word omhuld. Of, zoals Naum Gabo zelf eens treffend heeft gezegd: ‘Wij ontdekken precies datgene wat wij leggen op de plaats waar we de ontdekking doen.’

Het gastarbeidersmonument moet volgens van Houwelingen voorzien in een revisie op de mythe van de ‘hardwerkende Nederlander’ die het land uit de naoorlogse puinhopen heeft doen herrijzen. Het probleem van die mythe is dat zij zich (net zoals monumenten) op symbolische wijze verhoudt tot de realiteit, waardoor de ‘hardwerkende Nederlander’, zoals van Houwelingen zelf ook onderstreept, bij voorbaat een abstract gegeven is. De Gabo, of, ‘Het Ding’ is eveneens abstract—Gabo wilde het sculptuur geen specifieke betekenis toekennen—en moet in van Houwelingens voorstel, middels een monumentale daad, een nieuw beeld schetsen van de wederopbouw waarin de gastarbeider zichtbaar wordt gemaakt. Dat lijkt te veel gevraagd voor een abstract kunstwerk in de publieke ruimte, dat bovendien zijn sociaal- en kunsthistorische waarde al verworven heeft—een context waarvan het kunstwerk niet langer ontdaan kan worden en die altijd in zekere zin in conflict zal zijn met de monumentale betekenis die van Houwelingen daaraan toe wil voegen. Maar wellicht is het ook teveel gevraagd voor de gastarbeider: in de realiteit kan de gastrestauratie van de Gabo in het meest ongelukkige geval een doemscenario opleveren waarbij de ‘nieuwe gastarbeider’ als indringer worden beschouwd: niet van de Nederlandse cultuur, maar van het autonome kunstwerk, en van het auteurschap van de kunstenaar. Het nageslacht van de gastarbeiders eist terecht erkenning voor het werk van hun (groot-)vaders maar krijgt wellicht, middels de publieke reactie op dit voorstel, een populistische politieke discussie als geschenk.

De mening van Hans van Houwelingen ten aanzien van het auteurschap van de kunstenaar (Gabo, maar ook: Hoe ziet hij zijn eigen auteurschap in dit ontwerp? Wordt hij de auteur van het gastarbeidersmonument, of zijn dat de gastarbeiders? Wordt hij co-auteur van de Gabo?) komt in zijn voorstel niet naar voren, en moet nader toegelicht worden alvorens de verschillende partijen verder kunnen nadenken over het mogelijke belang van dit voorstel. Voorop staat namelijk dat de eigenaren en inhoudelijke beheerders de taak en verantwoordelijkheid hebben om het kunstwerk (dat één van de belangrijkste werken in zijn oeuvre is) namens Gabo te waarborgen, in internationale en kunsthistorische context.

Kunstwerken