l'Homme qui marche (1907), foto Pieter Vandermeer (2006)

l'Homme qui marche (1907), foto Pieter Vandermeer (2006)

l'Homme qui marche (1907)

l'Homme qui marche (1907)

l'Homme qui marche (1907), foto Jannes Linders

l'Homme qui marche (1907), foto Jannes Linders

Transport

Transport

L’Homme qui marche op de Lijnbaan, foto Lex de Herder

L’Homme qui marche op de Lijnbaan, foto Lex de Herder


Het kunstwerk

L’Homme qui marche van Auguste Rodin heeft een lange ontstaansgeschiedenis. Het beeld is niet in één keer gemodelleerd, maar blijkt een samenvoeging van verschillende studies en onderdelen van beelden. Rond 1877 begon Rodin aan een reeks voorstudies, die in 1880 resulteerden in een sculptuur van de bijbelse figuur Johannes de Doper. Model stonden twee Italiaanse mannen: Pignatelli voor het lichaam, Danielli voor het hoofd. De stand voor de lopende figuur is afkomstig van Pignatelli, die bij het poseren zijn beide hielen op de grond hield.

Iets later, rond 1888, maakte Rodin een studie van een torso naar een motief dat hij in tekeningen en modellen van Michelangelo was tegengekomen. De torso is grof gemodelleerd en heeft een onregelmatig, getekend oppervlak, alsof er opzettelijk oneffenheden in zijn aangebracht. Door de afwisseling van lichte vlakken en donkere schaduwen zorgt de lichtval voor beweeglijkheid in het beeld.

Tussen 1898 en 1900 bracht Rodin in veel van zijn beelden veranderingen aan. Zo besloot hij om een studie van de benen van Johannes de Doper samen te voegen met de inmiddels beschadigd geraakte kleien versie van de torso uit 1888. Zo ontstond de basis voor L’Homme Qui Marche. In 1907 werd een grotere gipsen versie vervaardigd, die in 1911 in brons werd afgegoten. Het Musée Rodin te Parijs, dat de nalatenschap van Rodin beheert, heeft twaalf afgietsels geautoriseerd.

Vervaardiging
1907
Verwerving
1961
Locatie
2000, Westersingel, Culturele as, Centrum
Onderdelen
2, beeld en sokkel
Vervaardiging, plaats
Parijs
Vervaardiging, personen
George Rudiers, Langes, Parijs
Afmetingen
225 x 130 x 65
Materiaal
Geelkoperlegering
Verwerving
Aankoop
Eigenaar
Gemeente Rotterdam

De plek

Tijdens zijn leven (1840-1917) was Rodin een gevierd kunstenaar, maar tussen 1930 en 1960 leek zijn werk achterhaald door de avant-gardekunstenaars van de moderne tijd. Rond 1960 ontstond er opnieuw waardering voor zijn werk en werden er studies verricht naar wat Rodin voor de moderne beeldhouwkunst heeft betekend. Dit leidde tot verschillende retrospectieve tentoonstellingen en publicaties.

In 1960 richtte de gemeente Rotterdam de Commissie Stadsverfraaiing op, die tot taak kreeg ‘esthetische accenten’ in de stad te plaatsen. Men wilde een beeldencollectie opbouwen met een hoog artistiek gehalte en van internationaal kunsthistorisch belang. Daarbij concentreerde men zich op het thema ‘beweging’, als symbool voor bedrijvigheid van de haven- en werkstad Rotterdam. In het licht van de hernieuwde aandacht voor Rodin is het niet verwonderlijk dat de Commissie Stadsverfraaiing graag een beeld van Rodin wilde verwerven.

Het toeval wil dat in 1960 op een expositie ter gelegenheid van de Floriade in Rotterdam negen beelden van Rodin stonden, waaronder een exemplaar van L’ Homme Qui Marche. Dat bleek beschikbaar voor aankoop. Aangezien Rodin werd beschouwd als de vader van de moderne beeldhouwkunst en deze sculptuur van een lopende man uitstekend in het gekozen thema paste, werd het beeld in 1961 aangekocht.

Een locatie voor het beeld had men echter nog niet bedacht. Men wilde het beeld van een naakte man zonder hoofd en armen niet op een plek in de openbare ruimte zetten waar burgers er aanstoot aan zouden kunnen nemen. Het stond tussen 1961 en 1966 in de tuin van Museum Boijmans Van Beuningen. Toen verhuisde het naar de Joost Banckertsplaats en in 1971 naar het Schouwburgplein. Vervolgens deed de lopende man nog verschillende locaties op de Korte Lijnbaan en de Westersingel aan. Momenteel staat hij op het beeldenterras aan de Westersingel.

Auguste Rodin

Auguste Rodin

François Auguste René Rodin (1840-1917) wordt beschouwd als één van de grootste beeldhouwers van de twintigste eeuw. Hij werd geboren in Parijs waar hij al op dertienjarige leeftijd ging studeren aan de Ecole Spéciale de Dessin et de Mathématique, de latere Ecole des Arts Décoratifs. Omdat hij zich wilde toeleggen op de beeldhouwkunst nam hij lessen bij beeldhouwers als François Rude en Jean-Baptiste Carpeaux. Eigenlijk wilde hij naar de prestigieuze Ecole des Beaux-Arts, maar hij werd daar – tot drie keer toe – geweigerd.

Na zijn studie werkte Rodin als ornamentschilder, gieter en ciseleur. Hij werkte onder andere in het atelier van de academische beeldhouwer Albert Carrier-Belleuse en met de Belgische beeldhouwer Joseph van Rasbourg aan de decoratie van de Brusselse Beurs. Tijdens een studiereis naar Italië in 1876 bestudeerde hij de antieke Romeinse beelden en het werk van Donatello en van Michelangelo Buonarotti. Geïnspireerd door de laatste maakte hij na terugkomst in Parijs Het bronzen tijdperk, een mannenfiguur die werd geëxposeerd op de Parijse Salon des Artistes Français van 1877. Het beeld veroorzaakte een schandaal: critici beweerden dat hij het niet in klei had gemodelleerd, maar van een levend model had afgegoten.

De bekendheid die hij hierdoor verwierf, leverde hem in 1880 de opdracht op voor de deuren van het toekomstige Museum voor decoratieve kunsten in Parijs. Tien jaar lang werkte hij intensief aan de figuren voor zijn deuren, getiteld De poorten van de hel. Enkele figuren werkte hij uit tot zelfstandige beelden, waaronder De Denker (1880).

Tijdens zijn leven heeft Rodin een grote collectie antieke en middeleeuwse sculpturen verworven, evenals sculpturen uit India en het verre oosten. Tezamen met een deel van zijn eigen werk heeft hij deze nagelaten aan de Franse staat, op voorwaarde dat men er een museum voor zou oprichten. In 1916 werd de schenking geaccepteerd. De collectie is te zien in twee musea: Musée Rodin in Parijs en in Musée Rodin in Meudon. Rodin overleed in 1917 in Meudon.


L’Homme qui marche

Jelle Bouwhuis

De ontstaansgeschiedenis van L’homme qui marche (Lopende man) gaat terug tot 1877, toen Rodin begon aan Johannes de Doper. Hij voerde dit beeld uit in een meer dan manshoog formaat en in lopende houding, echter met beide voeten plat op de grond. Toen de Johannes in 1880 voor het eerst werd geëxposeerd, was er van verschillende zijden kritiek. Door het ene kamp werd het werk te realistisch bevonden, want Rodin had ‘verzuimd’ de bijbelse figuur zijn traditionele attributen als een kruis en een kamelenharen kleed te geven. Ook het ‘lage mentale en fysieke type’ dat Rodin als uitgangspunt had genomen, paste niet bij de traditie waarin Johannes sinds de zeventiende eeuw werd weergegeven. Het andere kamp vond het beeld juist niet realistisch genoeg, want foto-opnames van lopende mensen bewezen dat deze in werkelijkheid minstens één hiel hebben opgetild. Rodin, verwoed fotoverzamelaar, merkte daar later over op dat een foto slechts een fractie van een beweging registreerde. In tegenstelling tot de fotograaf was juist de kunstenaar in staat de gehele ontwikkeling van de beweging in één beeld te vangen. Ergo: Rodin vond dat hij in zijn beeld de beweging volmaakter had vastgelegd dan mogelijk was met een foto.

Ook bij L’homme qui marche, een veel later samengestelde assemblage van studies voor de Johannes de Doper, staan beide voeten plat op een bronzen vlak dat de grond suggereert. Doordat hoofd en armen ontbreken, is iedere referentie aan de bijbelse figuur verdwenen, en is het element van beweging des te nadrukkelijker aanwezig. De benen zijn wijd gespreid en behalve geprononceerde spiermassa’s valt de zeer schetsmatige weergave van de romp op. Op sommige plekken, zoals op de rug, is het alsof Rodin de torso opzettelijk heeft beschadigd. Waar dit soort sculpturale vrijheden in de negentiende eeuw nog tot de kritiek leidde dat hij ‘onaffe’ beelden presenteerde, werden ze in de twintigste eeuw gewaardeerd om hun grote uitdrukkingskracht en artistieke expressie. Rodin had de beeldhouwkunst bevrijd van de klassieke normen en van het naturalisme. In plaats daarvan stelde hij expressie door modellering en oppervlaktebehandeling voorop, waarmee hij generaties na hem diepgaand heeft beïnvloed. Die invloed op de kunst van de twintigste eeuw is meer het gevolg van de gefragmenteerde, ‘onaffe’ beelden dan van Rodins volledige figuren en figuurgroepen, zoals De denker, De kus en Burgers van Calais. Beeldfragmenten – studies voor houdingen en ledematen zoals handen, benen en koppen – kregen voor hem steeds meer een autonome, expressieve waarde. De inspiratie daarvoor vond hij in de (vaak geschonden) beelden uit de klassieke oudheid en in onvoltooid gebleven sculpturen en studietekeningen voor lichaamsdelen van Michelango.

Van de grof gemodelleerde studieschets voor de torso van Johannes de Doper liet Rodin al voor of in 1888 een bronzen afgietsel maken. Maar pas in 1900 besloot hij deze torso met een meer afgewerkte studie voor de benen van hetzelfde beeld samen te voegen tot L’homme qui marche. Het resultaat beviel, want in 1907 liet hij er een grote versie van maken, die in 1911 voor het eerst in brons werd afgegoten. Het idee voor het beeld van de lopende figuur had Rodin waarschijnlijk al in 1877. Zoals Rodin zich later herinnerde, stond voor Johannes de Doper een blijkbaar nogal onbehouwen, onervaren Italiaan model. “De boer kleedde zich uit, klom op de draaitafel alsof hij nog nooit geposeerd had: hij ging rechtop staan, met opgeheven hoofd, de borst recht, steunend op beide benen die hij als een passer had gespreid. De beweging was zo typisch dat ik riep: ‘Maar dat is een man die loopt!’.” Vanaf 1911 tot aan 1969 heeft Musée Rodin, waar de nalatenschap van de vermaarde beeldhouwer is ondergebracht, afgietsels van L’homme qui marche op de markt gebracht, waaronder het door Rotterdam aangekochte exemplaar.

Wegens het ontbreken van iedere symbolische connotatie, die er vaak nog wel was bij andere figuurfragmenten van Rodin zoals Hand van God en De Muze (stem van binnen), gold L’homme qui marche lange tijd als een enigszins wezensvreemd element in zijn oeuvre. De faam van de sculptuur steeg naar gelang de acceptatie van de moderne beeldhouwkunst groeide en duidelijk werd dat het beeld van de bewegende figuur ook andere kunstenaars had geïnspireerd, onder wie de futurist Umberto Boccioni en Alberto Giacometti. De gezaghebbende Engelse beeldhouwer Henry Moore bezat in de jaren zestig een afgietsel van de kleine versie van L’homme qui marche en stak zijn waardering ervoor niet onder stoelen of banken. Langzaam groeide de sculptuur uit tot een icoon van de moderne beeldhouwkunst.

In Nederland was het werk te zien op de Sonsbeek-tentoonstelling van 1955 en op de beeldenexpositie in het Rotterdamse Museumpark die ter gelegenheid van de Floriade in 1960 was georganiseerd. Kort daarop werd het als eerste aankoop van de Commissie Stadsverfraaiing verworven voor Rotterdam, als basis voor het door haar gewenste kunsthistorisch overzicht van de moderne beeldhouwkunst. De standplaats van de aanwinst was echter al meteen onderwerp van discussie. Er werd gememoreerd dat “wanneer dit beeld in de verkeerde omlijsting wordt gezet, het voor velen niet meer zal zijn dan een blote man zonder hoofd en armen”. Blijkbaar werd hier een kunsthistorische omlijsting bedoeld. Gedurende vijf jaar stond het veilig in de tuin van het museum. Daarna werd “de titel van het beeld wat al te letterlijk geïnterpreteerd en begon L’homme qui marche een heilloze zwerftocht door de stad”, aldus de toenmalige secretaris van de Commissie Stadsverfraaiing, Ben Weehuizen. Al die tijd stond het brons zonder sokkel of afscherming op de stoep en kreeg het in de drukke binnenstad heel wat te verduren van winkelend publiek. In het kader van de tentoonstelling Beelden in de Stad in 1988 werd voor het werk een geëigender situering langs de Westersingel gekozen, maar ook daar wisselde het regelmatig van plaats wegens werkzaamheden of omdat het voor tentoonstellingen werd uitgeleend (afb Haacke-expo in BvB). Met de huidige locatie op het beeldenterras, als opmaat voor een serie latere voorbeelden van geabstraheerde mensfiguren in de twintigste eeuwse beeldhouwkunst, is zijn zwerftocht vooralsnog tot een gelukkig einde gekomen. De sokkel die voor deze gelegenheid is gemaakt, is gebaseerd op een situatieschets van het beeld, door Rodin getekend op een foto van de binnenhof van Palazzo Farnese in Rome.

Literatuur
Elsen, Albert E., Origins of Modern Sculpture: Pioneers and Premises, Oxford 1974
Elsen, Albert E. & H. Moore, Rodin’s “Walking Man” as Seen by Henry Moore, Studio, 174 (juli 1967), p. 26-31.