SCROLL DOWN FOR ENGLISH

Dirk van Weelden

Loop eens over de Coolsingel met het idee dat het een avenue zou kunnen zijn, een grootstedelijke pronkstraat, het vlaggeschip van de stad. Een bühne waarop de stad zichzelf graag ziet, omdat ze er met grandeur en allure aan zichzelf kan verschijnen; het trefwoord: ‘Champs Elyssées van de Randstad’. Vier en twintig uur verbleef ik op de Coolsingel. En tijdens mijn half dozijn tochten van Hofplein naar Erasmusbrug en terug, vroeg ik me af of het wel verstandig was om al fantaserend over allure en avenues door de Rotterdamse werkelijkheid te slenteren. Wat betekenden die woorden hier op de Coolsingel? Was dat wel zo duidelijk? Oftewel, waren de Champs Elysées niet te ver weg?

Ik nam me voor eerst maar eens de kritische weg te bewandelen. Het leek me leerzaam op zoek te gaan naar een plek waar ik me het verst verwijderd voelde van de gewaarwording te lopen op een boulevard of avenue van een West Europese metropool. Bij wijze van ankerpunt bij het kijken naar de Coolsingel als avenue. Misschien was het dan wat makkelijker te formuleren wat een woord als allure hier kon betekenen.

Bij het naderen van het postkantoor begon het. De stad om me heen leek te krimpen. Het paleis der publieke telecommunicatie, gehavend, maar monumentaal, werd ontsierd door een lomp uitgevallen rolstoelhelling. Nadat ik me door de klapdeuren gewurmd had betrad ik de enorme ruimte van de hal. Maar echt zien kon ik hem niet, aangezien de postservice plaatsvond in een kabouterhuisje dat als een parasiet leefde in het binnenste van de dode dinosaurus die het postkantoor was. Met die entree was het grootstedelijke gevoel waarmee ik kort daarvoor nog over het trottoir stapte grondig om zeep geholpen. Was ik in Emmen? Zo dom en liefdeloos als dit gebouw gebruikt werd. De meelijwekkende lulligheid van het postwinkeltje met zijn ansichtkaarten en gummetjes.
Maar het kon nog erger. Achteraf, uit de loop, stond een vitrine. Daarin bevond zich een enorme maquette van het postkantoor. Op schaal geknutseld en geverfd door een ex-werknemer van de PTT, ik geloof ene meneer Willems. Er sprak een enorm geduld, een ouderwetse toewijding en liefde voor het gebouw en het bedrijf uit. Op een bordje las ik dat de man er 4658 uur werk in gestoken had. Het was zo’n bordje van dat matte plastic met typemachineletters in reliëf, een bordje van het soort dat in alle ziekenhuizen, sociale diensten en postkantoren hing dertig, veertig jaar geleden. De maquette was het overblijfsel uit een verdwenen wereld, een pijnlijk na-spokend verleden.
Als de droom was om van de Coolsingel een grootstedelijke avenue te maken, dan was dit punt op de Coolsingel daar het verste van verwijderd. Dat zat hem niet alleen in de vitrine met zijn smoezelige ruitjes en de vergeten en in verval rakende maquette. En ook niet in dat mallotige postkioskje midden in het monumentale gebouw. Er sprak een grote onhandigheid uit de omgang met dit gebouw en deze plek. Wat op de hele Coolsingel meespeelde was hier samengebald tot een dieptepunt: aandoenlijke kneuterigheid, kleinsteedse wansmaak en een sfeer van armoedigheid en verwaarlozing. Wat ontbrak was een vitaal verband tussen het verleden van het gebouw, de straat waaraan het stond en de toekomst.

Opgetogen met mijn nieuw gevonden ankerpunt liep ik naar buiten. Misschien kon ik nu naar de Coolsingel kijken en van situaties, gebouwen en inrichting bepalen of ze verwezen naar het dieptepunt in het Postkantoor, of daarvan weg wezen. Het eerste wat ik zag leek het me makkelijk te maken. Het Stadhuis was zonder twijfel een prachtig monument voor het zelfverzekerde en expansieve Rotterdam uit het begin van de twintigste eeuw. Tegelijkertijd was het het machtscentrum van nu en een punt van waaruit traditioneel met de volksmenigte iets wordt gevierd. Een echte hotspot, een sterk element van een avenue.
Maar de als skihut vermomde McDonald’s op de rand van het brede trottoir had eenzelfde kneuterigheid en armoedigheid als het postkioskje in het Postkantoor. Van de weeromstuit dacht ik aan wat een MacDonald’s zou kunnen zijn aan een avenue. Ik zag een breed pand voor me. Hoog, verbluffend, een hedendaags palazzo. Van binnen en van buiten ontworpen door jonge hedendaagse Rotterdamse architecten. Hi-tech wenteltrappen, slim verborgen verlichting, een spectakulair met lamellen bezet koepelvormig plafond, eet-enclaves hangend aan een vide (ik zeg maar wat). Een fastfood-restaurant dat in zijn ‘look’ en ‘feel’ zo verweven is met de faam van Rotterdam als stad van innovatieve architectuur, dat het een toeristische attractie wordt. Welke stad heeft dat, een McDonalds om trots op te zijn? New York heeft op 5th avenue zijn glazen kubus van Apple, die toeristen trekt als architectonisch sieraad en als winkel. In feite een makkie, met zo’n merk. Een Rotterdamse MacDonald’s met vergelijkbare allure zou een veel ambitieuzer project zijn. Maar onmogelijk lijkt het me niet.

Rotterdam is de stad van mijn ouders en grootouders en als kind kwam ik dus wel eens op de Coolsingel. Het moet in de jaren zestig zijn geweest en wat ik me ervan herinner wordt in me wakker als ik naar de fontein op het Hofplein kijk, mijn ogen langs het Hilton laat gaan, de Bijenkorf, het HBU gebouw, de Beurs zie en het ABN-Amro bank gebouw ertegenover. Schoon, modern, stralend, een beheerste en intelligente vorm van rijkdom en stijl, en vooral internationaal. Dat zijn de adjectieven die horen bij mijn kinderlijke bewondering voor wat die gebouwen opriepen. Ze spoorden met mijn enthousiasme voor de TEE treinen, de ruimtevaart, de Thunderbirds, James Bond en het Atomium in Brussel.
De gebouwen en plekken op de Coolsingel die met die tijd en stijl verbonden zijn voegen inderdaad allure toe. Maar het is een bescheiden en historische elegantie, die nooit de hele Coolsingel kan domineren. Sterker, er gaat iets kwetsbaars uit van het Hilton, de Bijenkorf en de Beurs tegen de achtergrond van de hedendaagse wolkenkrabbers. Het zijn mooie oude kinderen.
Hun rol in het avenue-effect kan alleen bestaan als hun elegantie niet gesaboteerd wordt door plastic gras, schranshutten en gokhallen. De klassiek-modernistische parels aan de Coolsingel hebben het nodig dat hun directe omgeving hen ‘inlijst’ en de aandacht richt op hun bijzondere eigenschappen. De oude, tere allure van de Coolsingel zou je moeten beschermen, door haar te bevrijden. Wat hen het beste inlijst is een strook ruisloze ruimte, een buffer van leegte.

Bij het passeren van de discount winkels en de Koopgoot kreeg de vraag naar een avenue met allure iets lachwekkends. Wat kon er op tegen de van heinde en verre aanstromende massa’s, de grote omzetten, het lawaai en de lichten, de populaire winkelketens, de macht van de grootste gemene deler, de zelfbevestigende massaconsumptie? Dit was de sfeer die een eventuele Coolsingel-avenue letterlijk doorkruiste.
Aan de andere kant, dit was de realiteit en misschien niet eens onverenigbaar met een grootstedelijke avenue. Het was zaak er iets robuusts en souvereins tegenover te zetten. Je moest je een avenue gewoon zo plastisch mogelijk voorstellen. Een lijstje maken met noodzakelijke ingrediënten. Terwijl ik ergens neerstreek om een kop koffie te drinken bedacht ik: op een avenue verwacht je op zijn minst één superieur restaurant, met een ster ofzo. En er is minstens één theater, liefst groot, twee kleine is ook goed. Er is toch minimaal één winkel (beter twee of drie) met zulke begeerde kleren en accessoires dat je er regelmatig beroemdheden kunt zien winkelen. Hetzelfde geldt voor andere zaken die zich richten op de verkoop van luxe en status: antiek, horloges, goud en juwelen, kunst en exclusieve auto’s. Aan een avenue verwacht je dat de machtigste reclamebureaus een kantoor hebben en persbureaus en de grote nieuwsfoto-agentschappen een vestiging willen hebben; desnoods klein en symbolisch. Op een avenue verwacht je dat er minstens één voormalig staatsman woont, één beroemde ex-sporter of zanger, één tegen de elite aanschurkende schrijver en een goud verdienende kunstenaar. En natuurlijk al die nieuwe rijken die graag een appartement naast zulke mensen kopen.
Allemaal zaken, mensen en etablissementen waarvan ik geen spoor kon ontdekken toen ik over de Coolsingel liep.

Tijdens mijn wandelingen van Erasmusbrug naar Hofplein en terug dacht ik als vanzelf vaak over de groeiende verschillen tussen arm en rijk. Veel vaker en veel sterker dan in de binnensteden van Amsterdam of Antwerpen. Daar kon je zomaar een uur of wat vergeten dat de stad uit meer dan leuk opgeknapte oude woonhuizen, winkelcentra, brasseriëen, terassen en straatjes met geinige winkeltjes en boetiekjes bestaat. Op de Coolsingel niet. Juist door de discrepantie tussen de ruimtelijkheid en het soort winkels dat er zat, door het contrast tussen vergezicht en treurige snackbarren, werd ik er steeds weer aan herinnerd dat even verderop uitgestrekte wijken waren met mensen voor wie de wereld van het funshoppen en het verlangen naar een Hollandse Champs Elysées pijnlijk ver weg was.
Bij de koffie las ik in de Maasbode een vraaggesprek met een oude mevrouw uit Charlois, die erover klaagde dat het centrum van Rotterdam niet bruiste. En ze wist ook waardoor het kwam. Het was te duur. Zelf kende ze niemand die al eens naar het nieuwe Luxor was geweest. Gewoon omdat zestig euro voor een kaartje teveel geld was. Maak die kaartjes half zo duur, pleitte ze, dan gaat het wel weer bruisen in de stad.
Een erg boeiend stukje. Interessant eraan vond ik de vooronderstelling dat welgestelde mensen onder elkaar niet bruisen. Pas met de vermenging van minder vermogenden, die een andere wereld, een andere wijk bewonen, krijgt het stedelijke leven iets van de schwung die mensen van een grote stad verwachten.
Ik moest terugdenken aan wat ik in het artikel van Jan Oudenaarde over de geschiedenis van de Coolsingel had gelezen. Hoe het Stadhuis verrees nadat de verkrotte en beruchte zeemansbuurt van Zandstraat en Roode Zand gesloopt was. Die wirwar van straatjes en stegen met bordelen, logementen en kroegen moest het veld ruimen, net als het water in de singel en de Molen de Hoop, om een eerste stap in de richting van een avenue te doen. Bij het lezen over het bruisen van de Coolsingel tussen 1900 en 1939 steeds moet denken aan de armoede, de crisis, de dagloners in de haven en de havelozen die van het Brabantse, Zeeuwse en Vlaamse platteland hun geluk kwamen zoeken. Het was net alsof het bruisen, de elegantie en de hippe vernieuwingsdrang die sprak uit de verhalen van het Atlanta hotel, het Tuschinksy Imperium, de Cineac, het danspaleis van Pschorr en de bloeiende theaters, verbonden waren met een dynamiek tussen armoede en rijkdom. Een dynamiek die toen nogal feestelijk uitpakte op de Coolsingel. Vooral ’s avonds, geloof ik.
Manolo Blahnik, de ontwerper van luxe schoenen, zei dat hij winkels in het voormalig Oostblok opende, niet omdat hij verwachtte daar veel te verkopen. Zijn winkels waren er niet alleen om die peperdure schoenen te verkopen, maar ook om mensen die het geld daarvoor niet hadden de kans te geven zijn schoenen goed te bekijken. ‘Je hebt geen geld nodig om elegantie, perfectie, oog voor detail en vakmanschap te waarderen en ervan te genieten,’ volgens Blahnik. Zijn winkels als droompaleizen, die verlangen en eventueel navolging opwekken.
De avenue is een stedelijke bühne waar zich luxe, rijkdom en mondaine elegantie presenteren, maar dan in zo’n ruim opgezet milieu dat zich eromheen een openbare leegte opent die door een aspirerend publiek gevuld wordt. En wat doet dat publiek? Dat houdt zich bezig met mimicry van de uiterlijke kenmerken van die luxe, rijkdom en elegantie. Niet door massaal goedkope spullen te kopen, maar door een grootstedelijke vorm van publiek theater. Soms letterlijk, door (voor even) dat leven te leven en navenant te winkelen en uit te gaan. Maar meestal natuurlijk alleen door het elegante leven van nabij te bewonderen, zich eraan te warmen en met eigen beperkte middelen na te spelen.
Je beste pak aantrekken en doen-alsof, flanerend meedromen en zo voor even en hoofdzakelijk virtueel, deelhebben aan dat wat er alleen in de Metropool te vinden is: luxe, schoonheid, elegantie, mondiale stijl. De cafés, restaurants en terrassen zijn de tribunes waar spelers en publiek vermengd raken. In de schoenenwinkel, maar ook op de terrassen, in de foyers van de theaters, in de galeries, de concertzalen, op de dansvloer. Een droombeeld van de ‘grote wereld’ die in de gedaante van een avenue van een kleine twee kilometer lengte is neergedaald in je eigen stad, en daar echt en begaanbaar is. Een avenue is van oudsher een plek waar het bruist doordat minder vermogenden zich met zulke verwachtingen verzamelen en vermengen met de welgestelden en de zeldzame echte rijken en beroemdheden.

Een avenue is vandaag de dag iets anders dan vroeger. De steden zijn groter, de buitenwijken psychologisch en door verkeersproblemen nog veel verder weg van het centrum . Een hedendaagse avenue moet concurreren met de indrukwekkende winkelcentra aan de snelwegen, maar vooral met het feit dat er zoveel mensen geld en tijd genoeg hebben om te reizen, te winkelen, te skiën, te windsurfen, hun huis te verbouwen en her in te richten, te tuinieren. Wie in de jaren dertig een paar tientjes over had en net dat middagje en avondje vrij, haalde z’n goeie goed van de stomerij, dofte zich op en ging uit voor een cocktail, een toneelstuk, dansen. Dat was luxe en vrije tijd. Vandaag de dag heeft een avenue, als plaats om vrije tijd en geld te besteden met een enorme industrie te concurreren.
Ook de functie van de avenue als fata morgana van de ‘grote wereld van luxe en elegantie’ is niet dezelfde meer. Mensen verhouden zich tot de luxe, de stijl en de elegantie van de elite en de beroemdheden op een andere manier dan vroeger. Veel van die droomarbeid over de grote wereld en de bijbehorende mimicry gaan via televisie, internet, games, opgenomen muziek en dvd’s. Oftewel, in hun eigen omgeving, niet meer uitsluitend in openbare gelegenheden zoals pleinen, avenues, theaters en bioscopen. Flaneren, dat kennen mensen alleen nog van vakantie, als ze zich naar lokale gewoontes voegen in stadjes en dorpen waar ’s avonds nauwelijks iets anders te beleven valt.

Terwijl ik stond te wachten bij het voetgangerslicht op het Churchillplein keek ik naar het Maritiem Museum. Achter het grauwe en oerlelijke gebouw staken de kranen en masten van het tentoongestelde verleden de lucht in en gaven met hun vormen en vlaggen de plek kleur en sfeer. Op een scherm aan de gevel probeerde men wat er binnen in het museum te beleven viel aan tentoonstellingen, evenementen en rondleidingen, te verbinden met wat de mensen op straat bezig hield: het stadsnieuws, de toestand van het onderwijs, het weer, reisaanbiedingen.
De passerende stedeling werd aangesproken als een televisiekijker of een websurfer. De straat, met zijn winkels en museum, werd er een televisiekanaal van. En hoe goed bedoeld en sympathiek de aanblik van het museum en het scherm ook werkten, ze wekten de gedachte bij me op, dat dit nu precies het model vertegenwoordigde dat wegwees van een avenue en de associatie opriep aan winkelcentrum en Koopgoot. Het tegenovergestelde van de voorpret en prikkeling die een avenue oproept is de koele, routineuze aandacht van een zappende televisiekijker. Lopen langs de gevels van een winkelcentrum, waar grote winkelketens hun overbekende logo’s en slogans de massa in slingeren, is een stedelijke vorm van zappen. Een avenue is iets anders, een hotspot, een gebied waar exclusieve en bijzondere zaken te zien zijn en opmerkelijke en onvoorspelbare dingen gebeuren, waar beroemdheden passeren. Niet als plaatje, maar echt.
Het was een onloochenbaar feit dat de hedendaagse stedeling zijn gebruik en beleving van de stad helemaal verweven had met zijn media-gebruik. Nadenken over de Coolsingel als een hedendaagse avenue moest wel uitgaan van het model van de hotspot en wegbewegen van de televisie-zappende straatbeleving, maar er zou wel een slimme verbinding met het gemediatiseerde karakter van het stadsleven in het plan verwerkt moeten zijn.
En toen dacht ik weer aan de meest doodse plek die ik gevonden had op de Coolsingel. De hal van het postkantoor. In gedachten ontruimde ik het kolossale gebouw, bracht de postdienst onder in een fris winkelpand ergens tussen een kledingzaak en een telefoonwinkel en renoveerde en zandstraalde de oude kolos. Een kleine, slimme en smaakvol ontworpen rolstoelhelling aan de zijkant gaf de voorgevel zijn oude luister terug. Ik benoemde het oude postkantoor tot het hoofdkwartier van de avenue in aanbouw.
Wat zou dat gebouw huisvesten? Uitgaande van het idee dat een hedendaagse avenue alleen kan bruisen als er een verweving plaats vindt met het gemediatiseerde leven stel ik me voor dat het een mediacentrum moet zijn. Maar niet naar het model van de televisie, die de mensen in geïsoleerde en passieve zappers verandert. Eerder naar het model van eCulture, oftewel de verbinding tussen evenementen, festivals en bijeenkomsten en gemeenschap en communicatie op het internet. Denk aan een satirische site als GeenStijl, die ook een wekelijkse comedy-club zou hebben in dit gebouw. Of een wedstrijd in internet-games, waarbij teams (te zien op groot scherm) tegen elkaar om de overwinning strijden voor een volle zaal.
Ook internetforums die zich met sociaal en politiek debat bezighouden, met de vorming van politieke actie en meningsvorming buiten de politieke partijen en massamedia om zouden in het Avenue-centrum hun bijeenkomsten moeten gaan houden. Iedere donderdag bijvoorbeeld zou er in een zaal een bandje kunnen optreden, als voorprogramma, waarna op een groot scherm live en direct verbinding gemaakt wordt met een optreden van een band in Londen, Rio de Janeiro of Chicago. En waarom zouden er geen regelmatige evenementen kunnen plaatsvinden van internetgemeenschappen als MySpace, Hives en mensen en bandjes uit de stad die actief zijn op Youtube. Duur of ingewikkeld hoeft het niet te zijn. Noem het salons, noem het een mix van uitgaan en elektronische cultuur. Mode, comedy, muziek, politiek debat, milieu-activisme, de wereld van games, kunst, literatuur; van al die domeinen kun je zeggen dat de toekomst ervan zich afspeelt op het internet en bij de groepen en samenwerkingsverbanden die daar ontstaan. Voor die ontwikkeling zou op de Coolsingel een huis moeten staan. Om de fysieke wereld te koppelen aan de virtuele, om die energie en het bruisende ervan letterlijk op straat te brengen.
Een avenue was van oudsher een zone waar het bruiste omdat de minder vermogenden gingen meespelen in de stijl van de welgestelden en rijken. Interactief, participerend straattheater. Vandaag de dag gaat het niet alleen om de fysieke, uiterlijke kemerken van exclusiviteit en rijkdom, maar ook om een andere vormen van exclusiviteit. Om ‘cool’, om informatie, om de (tijdelijke)beroemdheid van willekeurige mensen, om toegang tot kleine gemeenschappen. Het Avenue hoofdkwartier zou de plek moeten zijn waar het traditionele avenue-straattheater zich vernieuwen kan. Juist het monumentale onderkomen in het oude postkantoor (die oude tempel van publieke communicatie) en de veranderlijke, extreem diverse en lichtelijk chaotische activiteit die er in plaats vindt, zouden de Coolsingel iets van een hotspot kunnen geven. Een laagdrempelig, op participatie en meespelen gerichte omgeving die een arena is voor hedendaagse vormen van exclusiviteit, luxe en stijl.

Weer terug op het Hofplein bedacht ik me dat de Coolsingel nog een handicap had als je haar vergeleek met de avenues in oude metropolen. De stad had toeristische trekpleisters en lokaties met onmiskenbare allure, maar die lagen net wat verder weg. Ik dacht aan het Museumpark, aan de Euromast, de Doelen, het Schouwburgplein, Witte de With en het Fotomuseum, aan het Filmfestival, aan de Kuip en het Jazzfestival. Hoe kon de Coolsingel, als een 21e eeuwse avenue daarvan profiteren? Aangezien er ruimte genoeg was en ik me niet voorbarig wilde laten hinderen door praktische of financiele bezwaren, bedacht ik dat op de avenue die de Coolsingel zou kunnen zijn depandances moesten komen van al die omgevingen en evenementen. Geen reclamezuilen of informatiekiosken, maar ruimtes of panden die een integraal onderdeel vormden van wat er gebeurde verderop in de stad. Niet eens al te grote, maar slimme en op de omgeving afgestemde afsplitsingen van die instellingen. En ook hier weer leek het me zinnig om het kenmerkende luxe-straattheater-model van de avenue als uitgangspunt te nemen. Een met een hip cafe uitgeruste mini-bioscoop van het Booijmans waar kunstfilms kunnen worden bekeken, aan de lopende band, als hedendaagse Cineac. Uiteraard verbonden met het internet om ook internet-kunstprojecten in een uitgaansomgeving toegankelijk te maken.
En zou er niet iets spannends kunnen gebeuren als bijvoorbeeld de lokale omroep, een collectief van mediakunstenaars, VJ’s en feest-ontwerpers, samen met jonge architecten, ondersteund door het Nai een nachtclub zouden beginnen op de Coolsingel?
Wegdromend op het Hofplein en een beetje strandend op mijn fantasieën voor nog meer dépendances, viel mijn oog op de fontein. Nu ik er eens goed naar keek was het een oubollig en niet erg zwierig ding. Wel groot, maar bescheiden vormgegeven met van die gedrongen vissen-ornamenten. Opeens zag ik er een grote patserige villa staan. Zo eentje als je in de betere Vlaamse suburbs ziet. In mijn fantasie zou er een slotgrachtje omheen gegraven zijn en zou het verkeer er gewoon omheen blijven rijden. De bewoners zouden via een tunnel kunnen komen en gaan. Je zou het kunnen zien als een dépendance van de wijken met uit de stad gevluchte rijken.
Op weg naar het station over het Weena, nietig in de ijzige schaduw van de hoge torens, voelde ik opeens grote twijfel over de Coolsingel als avenue. Konden er nog wel avenues ontstaan tegenwoordig? Of was het planmatig willen oproepen van grootstedelijke allure iets dat leek op het bedenken, inrichten en programmeren van een pretpark. Alleen dan gehinderd door de belangen en wensen van ondernemers en bewoners. En op goede en heilzame wijze gecompliceerd door de geschiedenis en de diversiteit van de bewoners. Ja, misschien moest je dat gewoon ruiterlijk toegeven. Niet over zeuren, maar op in spelen. Waarom zou er bijvoorbeeld geen ‘bureau of animation’ kunnen bestaan, een dienst met mensen die er voor zorgen dat er altijd wat gebeurt op de Coolsingel? Niet verkleed als Mickey Mouse en Goofy, maar meer under cover, op slimme en speelse wijze vermengd met de werkelijkheid. Uitgaand van de avenue als een omgeving van uitzonderlijke verschijningen kun je denken aan het organiseren van quasi toevallige bezoekjes van beroemdheden en artiesten (slim uitgelekt via websites), aan incidenten die opzien baren en vermaken, maar uitgevoerd zijn door acteurs. Aan lentemiddagen waarop zomaar een hele colonne mannequins in een nieuwe Victor en Rolf collectie naar de Erasmusbrug marcheren. Of de verschijning van driehonderd Dalmatiërs. Kortom, een dienst die half geheim ervoor zorgt dat flaneren, rondhangen, cruisen over de Coolsingel van ‘s ochtends tot ’s nachts een belevenis kan zijn. Goed emplooi voor (kunstacademie-)studenten en creatieven, die op die manier vanuit hun enclaves naar het centrum gelokt zouden worden.

Allure, het was een on-Rotterdams woord, bedacht ik me in de trein die door de schemering van de stad wegreed, Het was een term die verlokken, verleiden en betoveren in zich droeg. Iets wufts en luchtigs, iets decadents ook. Toch waren het precies die adjectieven die als de noodzakelijke voorwaarden voor een echte avenue moesten gelden. Het gekke aan Rotterdam was wel, dat er nergens in Nederland zoveel onverholen verlangen naar grandeur en allure was, terwijl de stadscultuur er zo weinig geschikt voor leek. Die was verre van kosmopolitisch, eerder cynisch-provinciaal, neigend naar volks en vrolijk simplisme. Wat indruk maakte was stoer sentiment en technisch vernuft.
Een bloeiende avenue berust op een verlangen naar luxe en elegantie en de wijde wereld. Maar ook op de vonken die overslaan, de bruis die ontstaat als minder vermogenden, welgestelden, rijken, bohemiens en zwervers dat verlangen op een strook van anderhalve kilometer delen. De Coolsingel ligt er in dat opzicht nu braak bij, maar lijkt een ideale bühne voor zo’n atmosfeer. Om de Rotterdamse rauwe energie te comprimeren en te verfijnen tot een bruisend avenue-effect is er misschien een hoop instroom van buitenaf nodig. Franse, Duitse, Vlaamse, Litouwse, Italiaanse, Poolse, Ghanese, Engelse, Chinese chic en verlangen naar chic zou je wensen te bespeuren om de Coolsingel meer avenue te laten zijn. Net als New York wordt Rotterdam meer zichzelf als het op een royale manier ruimte geeft aan en trots is op de gekkigheid die zich van over de hele wereld daar verzamelt. De Coolsingel als avenue moet ook de Champs Elysées worden voor de immigranten en bewoners van achterstandswijken. Wat is er voor nodig dat ook zij daar willen flaneren tussen de toeristen? Ik dacht ook aan chique Poolse restaurants. En dat dan heel Rotterdam trots wordt op die avenue.
Zo eindigde de dag met een simpel wensbeeld. Als ik mijn ogen dicht deed kon ik de Coolsingel als avenue bijna zien. Schommelend en dommelend in intercity naar Amsterdam was ik Rotterdamser aan het worden.
© Dirk van Weelden 2007

How far off is the avenue?

Take a walk along the Coolsingel with the idea that it could be an avenue. A metropolitan grand boulevard. The city’s flagship. A stage upon which the city can regard itself with grandeur and allure. The conceit: ‘the Champs Elysées of the Randstad’.
I spent twenty-four hours on the Coolsingel, and during my half a dozen trips from the Hofplein to the Erasmus Bridge and back again I asked myself if it were really wise to saunter through Rotterdam’s reality fantasising about avenues and allure. What do these words mean here on the Coolsingel? Do they make any sense? Or rather: isn’t the Champs Elysées too far away?
I resolved to take a critical approach. It seemed instructive to go in search of a place where I felt furthest removed from the sensation that I was walking along a boulevard or avenue in a Western European metropolis, in order to find a reference point for viewing the Coolsingel as an avenue. Perhaps it would then be easier to formulate what a word such as allure might mean here.

It began as I approached the post office. The city appeared to shrink around me. The ‘palace of public telecommunications’, battered yet monumental, was marred by the ungainly eruption of a wheelchair ramp. After squeezing myself through the swinging doors I entered the enormous space of the main hall. But my view of it was obstructed by the postal kiosk: a Wendy house-like structure living like a parasite at the centre of the extinct dinosaur that the post office had become. In an instant I was rudely disabused of the metropolitan feeling I had fostered only moments before on the pavement. Was I in Emmen? How could this building be treated in such an idiotic and loveless manner with its pathetic little kiosk selling postcards and erasers?
But it gets worse. At the back was a display case containing a vast scale model of the post office building lovingly constructed by an ex-employee of the PTT, a certain Mr Willems I believe. It spoke of enormous patience, an old-fashioned dedication to and love of the building and the company. A notice informed me that the man had devoted 4,658 hours to its making. It was a matt plastic notice with a typewriter font, the kind that hung in every hospital, social centre and post office thirty or forty years ago. The model was a remnant of a vanished world, a painful and haunted past.
This point on the Coolsingel was the furthest removed from the dream of its transformation into a metropolitan avenue. Not only because of the display case with its grimy glass and the neglected model or the foolish kiosk at the centre of the monumental building. The treatment of the building and the site is enormously ham-fisted. All that characterises the Coolsingel is condensed here in an absolute low point: a pathetic pettiness, a provincial lack of taste and an atmosphere of poverty and dereliction. What was missing was the vital link between the building’s past, the street in which it stands and the future.

Enraptured with my newfound point of reference, I ventured outside. Perhaps I would now be able to assess the Coolsingel and determine whether its situations, buildings and urban design were a reflection of or indeed a departure from this low point in the post office. The first thing I saw struck me as easy to categorise in this respect. The City Hall was undoubtedly a fine monument to Rotterdam’s self-assurance and expansiveness at the beginning of the twentieth century. It was simultaneously a modern centre of power and a point of celebration for the masses. A true hotspot: a strong element within the avenue.
But the ski hut of a McDonald’s on the opposite pavement possessed the same small-mindedness and shabbiness as the kiosk in the Post Office. I imagined what a MacDonald’s could contribute to such an avenue. I pictured a tall and impressive structure – a contemporary palazzo – designed by young Rotterdam architects. Hi-tech spiral staircases, cleverly concealed lighting, a spectacular domed ceiling, dining booths suspended from an atrium (to mention just a few ideas). A fast-food restaurant that in its ‘look’ and ‘feel’ would be so enmeshed with Rotterdam’s reputation as a city of architectural innovation that it would become a tourist attraction in its own right. What city can make such a claim: a McDonald’s to be proud of? New York has its Apple store on 5th Avenue: a glass cube that attracts tourists as an architectural jewel as much as a shopping experience. But with a brand such as Apple, that is a piece of cake. A MacDonald’s in Rotterdam with a comparable allure would be a far more ambitious project. But it seems to me that it is not an impossible task.

My family has lived in Rotterdam for several generations and so as a child I frequently visited the Coolsingel. That must have been in the 1960s and my memories are reawakened now as I look at the fountain on the Hofplein, the Hilton hotel, the De Bijenkorf department store, the HBU building, the Word Trade Center and the ABN-Amro building opposite. Beautiful, modern, splendid; a coolly intelligent form of wealth and style, and above all international in outlook. Those are the adjectives that correspond to my youthful admiration of what these buildings evoked. They chimed with my enthusiasm for the Trans Europ Express trains, space travel, the Thunderbirds, James Bond and the Atomium in Brussels.
The buildings and sites on the Coolsingel dating from that period do indeed lend it a certain allure. But it is a modest and historical elegance that it incapable of dominating the entirety of the Coolsingel. Indeed, the Hilton, de Bijenkorf and the World Trade Center have a certain vulnerability viewed against the backdrop of the street’s modern skyscrapers. They are beautiful old children.
Their role in the ‘avenue effect’ can survive only if their elegance is not sabotaged by plastic grass, glutton-huts and gaming arcades. The classic modernist pearls on the Coolsingel need to be ‘framed’ by their surroundings so that attention is directed at their special qualities. The old, fragile allure should be protected by liberating it. These monuments are best framed by a strip of noiseless space, a buffer of emptiness.

Passing by the discount shops and the underground shopping centre, the idea of an avenue with allure takes on a laughable quality. What can compete with the flood of shoppers, the roaring trade, the noise and the lights, the popular shop signs, the power of the lowest common denominator, the self-perpetuating mass consumption? This is the atmosphere that an eventual ‘Coolsingel as avenue’ must literally traverse.
On the other hand, this is the reality and one that is perhaps not incompatible with a metropolitan avenue. The task is to set it off with something robust and sovereign. I decide to make a list of the necessary ingredients. As I go in search of somewhere to drink a cup of coffee, I muse: on an avenue you expect at least one superior restaurant, with a Michelin star. And there should be at least one theatre, preferably a large one, or two smaller ones might also suffice. You would certainly expect at least one shop (two or three would be better) with such desirable clothes and accessories that they would attract a clientele of famous people. The same goes for other stores selling luxury items and status symbols: antiques, watches, gold and jewellery, art and exclusive cars. You expect the most powerful advertising, press and photo agencies to have their offices on such an avenue, if only as a symbolic presence. You expect at least one former statesman, famous ex-athlete or singer, anti-establishment writer or world-class artist to live there. And, of course, the nouveaux riches who wish to buy an apartment alongside such people. Yet I cannot find not a single trace of such businesses, people and establishments as I walk along the Coolsingel.

As I stroll from the Erasmus Bridge to the Hofplein and back again, my thoughts turn to the growing gap between rich and poor, far more evident here than in the city centres of Amsterdam or Antwerp. There you can forget for an hour or so that the city consists of more than beautifully refurbished old houses, shopping centres, brasseries, terraces and streets with cute boutiques. Not on the Coolsingel.

Precisely because of the discrepancy between the spatiality and the sort of shops to be found here, the contrast between the wide prospect and the sad snack bars, I am constantly reminded of the existence, not so far away, of extensive neighbourhoods full of people for whom the world of luxury shopping and the desire for a Dutch Champs Elysées is painfully distant.
Drinking my coffee I read an interview in De Maasbode with an old woman from Charlois who complains that Rotterdam’s city centre has no buzz. And she knows the reason why. It is too expensive. She doesn’t know a single person who has been to the new Luxor theatre, simply because sixty euros is too much for a ticket. Make the tickets half that price, she pleads, then the buzz will return to the city. A fascinating piece. What intrigues me about it is the notion that a buzz cannot be created among wealthy people alone. It is only when they are mixed with the less well-off – those who occupy another world, another neighbourhood – that the urban experience takes on something of the verve that people expect from a large city.
I am reminded of what I have read in Jan Oudenaarde’s article about the history of the Coolsingel. About how the notorious seaman’s slums around the Zandstraat and Roode Zand had been demolished to make way for the City Hall. The maze of streets and alleys with brothels, boarding houses and bars had to be cleared away, just as the Coolsingel canal itself was drained and the Molen de Hoop was torn down, in order to take the first steps towards creating an avenue. Reading about the Coolsingel’s dynamic history between 1900 and 1939, my thoughts turn to the poverty, the economic crisis, the day labourers in the harbour and the rural poor from Brabant, Zeeland and Flanders who came here to seek their fortunes. It was as if the bustle, the elegance and the drive for renewal I read in the stories about the Atlanta hotel, the Tuschinksi empire, the Cineac, the Pschorr Danspaleis and the thriving theatres, was linked to the dynamic between rich and poor: a dynamic that created the Coolsingel’s flourishing nightlife.
Manolo Blahnik, the designer of luxury shoes, has said that he did not open his boutique in Moscow with the expectation of selling many shoes there. His shops do not exist only to sell his exorbitantly priced shoes, but also to allow those who cannot afford them the opportunity to study them closely. According to Blahnik ‘You do not need money to appreciate and enjoy elegance, perfection, an eye for detail and craftsmanship’. This is the shop as ‘palace of dreams’, which arouses desire and eventually inspires imitation.
The avenue is an urban stage for the presentation of luxury, wealth and fashionable elegance, but in such spacious surroundings that a public void is created, which is filled by an aspirant public. And what does that public do? It is preoccupied with mimicking the appearance of that luxury, wealth and elegance, not through the purchase of mass-produced reproductions, but through a metropolitan form of public theatre. Sometimes literally by (albeit momentarily) living that lifestyle through shopping and nightlife, but usually just through exposing itself to that lifestyle in order to replicate it with limited means.
Put on your best clothes and parade yourself, participating – momentarily and virtually – in the dream of that which can only be found in the metropolis: luxury, beauty, elegance, fashionable style. The cafés, restaurants and terraces are the tribunes where the actors and the public come together: in the shops and on the terraces, but also in the theatre foyers, the galleries, the concert venues and on the dance floor. A dream image of the ‘high life’ in the form of a 2-kilometre long avenue that has landed in your own city. An avenue traditionally derives its buzz from the encounters it creates between the aspirant ‘have-nots’ and the rich and famous.

The contemporary avenue is rather different to its historical counterpart. The cities have grown, the suburbs are further from the centre both psychologically and as a result of traffic problems. Today the avenue must compete with the impressive out-of-town shopping centres, but above all with the fact that now more people have enough time and money to travel, go shopping, skiing, windsurfing, to rebuild and renovate their homes and to enjoy gardening. Those who in the 1930s had a few spare shillings and a free afternoon and evening, put on their Sunday best, spruced themselves up and went out for a cocktail, to watch a play and go dancing. That was luxury and leisure time. Today the avenue as a place for spending your money and free time must compete with an enormous industry.
The avenue has also lost some of its function as a mirage of a life of luxury and elegance. Today people connect with the luxury, style and elegance of the rich and famous through other means. They access the dream through television, the internet, games, music and DVDs in their own homes rather than exclusively in the public realm of squares, avenues, theatres and cinemas.

As I stood waiting for the lights to change at the Churchillplein I looked up at the Maritime Museum. Rising into the sky behind the drab and ugly building were the cranes and boat masts of the history exhibited within the museum, their forms and flags giving the site colour and atmosphere. On a screen on the side of the building the museum attempted to connect its activities – its exhibitions, events and guided tours – with what was occupying the people on the street: the local news, the state of education, the weather, travel offers.
The urban passers-by were addressed as though they were watching television or surfing the web. The street with its shops and museum was transformed into a TV channel. And as well meaning and sympathetic as this spectacle may have been, it left me with the impression that this model was closer to that of the shopping mall than that of the avenue. The cool, routine attention of the channel hopper is the very opposite of the thrill and excitement evoked by the avenue. Walking through a shopping mall, where over-familiar logos and slogans attempt to seduce the masses, is an urban form of channel hopping. An avenue is something rather different – a hotspot – a site where you can see chic and exclusive shops and where remarkable and unexpected things happen; where you can rub shoulders with the rich and famous. Not as an image, but as a reality.
It is an undeniable fact that the contemporary urbanite’s experience of the city is inextricably entwined with his or her use of the media. Any consideration of the Coolsingel as a contemporary avenue must certainly begin with the model of the hotspot and must steer clear of the channel-hopping experience of the street, but it should be possible to incorporate a clever connection with the mediatised character of urban life.
And then my thoughts turn again to the most lifeless place I had found on the Coolsingel: the hall of the post office. In my mind I clear out the immense building, re-house the postal service in bright new premises between a clothes shop and a mobile phone outlet, and renovate and sandblast the old colossus. A discrete, clever and tastefully designed wheelchair ramp on the side of the building returns the main facade to its old splendour. I designate the old post office as the headquarters of the avenue in the making.

Programma