Kunstenaar Claes Oldenburg (Stockholm, Zweden, 1929 – New York City, Verenigde Staten, 2022) volgde een kunstopleiding in de Verenigde Staten. Hij ontwikkelde zich in de jaren 1960 tot één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de pop art. Aanvankelijk werd Oldenburg geïnspireerd door Jean Dubuffet en maakte hij collages en assemblages van materialen als karton en jute. Die materialen modelleerde hij tot imitaties van objecten die hij bijvoorbeeld op straat vond. Geheel in de geest van pop art waren vooral gebruiksvoorwerpen, maar ook etenswaren Oldenburgs favoriete onderwerpen. In 1961 presenteerde hij een winkel vol kledingstukken en eten, gemaakt van gips, die hij te koop aanbood. Zijn uitingen waren speels en verrassend, doch kritisch en maken deel uit van de Amerikaanse variant van de pop art, waarin het concept van de kunst op zich aan de orde werd gesteld.
Vanaf 1962 werden zijn objecten groter en hadden ze vaak een vervreemdend effect. Soms kwam dat door de schaal die Oldenburg toepaste, soms door de misleidende suggestie die van het materiaal uitging. Zo maakte hij een replica van een zaag in hout en sculpturen in de vorm van een stopcontact in schuimrubber en textiel. Hij benadrukte zo de eigenschappen van deze banale voorwerpen juist door ze te ontkennen.
Vanaf 1965 ontwierp Oldenburg kolossale monumenten, bestaande uit sterk uitvergrote banale voorwerpen, geplaatst op bestaande locaties. Deze fantasieën verbeeldde hij in collages en tekeningen, waarbij het dramatisch perspectief dat Oldenburg gebruikte een overweldigend gevoel moest geven. In de jaren 1970 en 1980 werden enkele van deze ideeën gerealiseerd. De eisen die gesteld worden aan objecten in de buitenruimte en de schaal waarop de objecten werden uitgevoerd, maakten aandacht voor duurzaamheid noodzakelijk. Het materiaalgebruik veranderde, maar de onderwerpen blijven banaal. Een troffel, een wasknijper, een schroef: het zijn alledaagse voorwerpen op een heroïsche schaal en locatie.