Anita
Lex ter Braak
Een permanent beeld van David Bade voor de openbare ruimte ligt niet direct voor de hand. Niet dat zijn beelden de zuivere buitenlucht niet kunnen verdragen, integendeel, vaak heeft hij zijn beelden juist in situ in de open ruimte gemaakt. Bade deinst er daarbij niet voor terug ook het meest kwetsbare onderdeel van het kunstenaarsoeuvre, zijn tekeningen, in te zetten.
Juist die kwetsbaarheid maakt duidelijk dat permanentie zelden zijn einddoel is. Voor de tentoonstelling Among Others in Venetië (1995) bijvoorbeeld, plakte hij zijn tekeningen tegen een gerafelde affichewand, hing ze aan van regen druipende muren en liet ze verwaaien in de wind. Dat ze beschadigden, scheurden en zelfs verdwenen, liet hem koud. Het tijdelijk karakter van zijn buitenbeelden werd door hem zelfs ingezet als beeldend middel. Wat tijdelijk is verdwijnt en die verdwijning en het eroderen van het beeld, overgeleverd aan de elementen en de handelingen van het publiek (het voelen, bekrassen, het graaien, het scheuren), maakt onderdeel uit van het werk. Dit gegeven is mogelijk zelfs te benoemen als de poëzie van de agressiviteit.
Die sluipende metamorfose wordt ook bespoedigd door Bade’s materiaalgebruik. Hij verwerkt piepschuim, purschuim, latten, kippengaas, stoffen en dergelijke in zijn buitenbeelden alsof ze de bescherming van een museumzaal genieten. Bade neemt daarmee een radicale positie in, die is te typeren als het verzet van jonge kunstenaars tegen de museale instellingen en hun institutionele codes en gebruiken. Doordat hij de openbare en de museale ruimte als volstrekt gelijkwaardig beschouwt en op eenzelfde manier tegemoet treedt, wordt het onderscheid tussen beide opgeheven. De stille ingetogenheid van de museale ruimte gaat op in de ongenaakbare hardheid van de buitenruimte – en omgekeerd.
Het in elkaar overlopen van de binnen- en buitenwereld beperkt zich niet tot het materiaalgebruik, maar wordt ook zichtbaar in de inhoud van zijn werk. Bade vermengt zijn persoonlijke invallen met krantenkoppen en nieuwsberichten uit de massacommunicatie en schuttingleuzen, graffiti-tekens, ‘found-opinions’ uit de subcultuur. Door alles in elkaar over te laten lopen wordt zijn werk een alert, kritisch, spottend en relativerend persoonlijk bericht in een wereld die van eigenbelang, eigendunk, schijnheiligheid en kleinheid aan elkaar hangt: . ‘Principes zijn als scheten – inhouden tot je niet meer kan en ze dan met een knal laten gaan’, op maar een van de meest opvallende opschriften in zijn werk te noemen.
Wat vanuit ambtelijk oogpunt bezien de keuze voor een beeld van Bade lastiger maakt, is dat er niets te kiezen valt. Wie voor hem kiest, kiest voor een houding maar niet voor een kant-en-klaar kunstwerk. Bade bedenkt zijn werk niet in uitgekristalliseerde vormen; het werk ontstaat vanuit het doen, het scheppen. Daarbij kunnen wegen worden ingeslagen die de maker ver van zijn uitgangspunt kunnen brengen; maar die hem daardoor juist ook onherroepelijk naar huis voeren. Het is verbijsterend om te constateren, maar wij – mensen van deze tijd – staan argwanend tegenover deze kunstenaarshouding. We hebben haar tot ouderwets verklaard en zien in haar hooguit een vrijbrief tot ongeremd handelen. Alles is dan in principe mogelijk en artistieke criteria en beslissingen zijn willekeurig en oncontroleerbaar geworden. We verlangen van kunstenaars echter dat zij hun werk op schaal en in de verschillende stadia van hun ontwikkeling kunnen tonen en beredeneren; zoals we dat gewend zijn in onze rationele, calculeerbare en productgerichte maatschappij.
In de opvatting van Bade steekt en zeurt ook de verloren utopie van de jaren zestig en zeventig. Dat was de tijd waarin de verbeelding nog aan de macht kon komen, waarin het Beuysiaanse adagium ‘Jeder ist ein Künstler’ op ieders lip bestorven lag en waarin zelfexpressie prevaleerde boven logisch redeneren en feitelijk denken. Waar zijn de dagen van deze schaamteloze en gepassioneerde naïviteit gebleven? In de periode van de grote schoonmaak daarna is veel achter slot en grendel verdwenen dat op zijn minst aan een hernieuwde beschouwing en mogelijk ook aan herwaardering toe is. Het plaatsen van een beeld van Bade, een kunstenaar die in velerlei opzichten schatplichtig aan die rijke en wisselvallige jaren is, is te beschouwen als een hoopvol teken.
Anita is ‘Badiaans’ tot stand gekomen. Bade heeft de commissie geen uitgewerkte maquettes laten zien en bracht tot op het laatste moment drastische wijzigingen aan. Hij kon voor Anita niet terugvallen op zijn geliefde ‘slumb-materials’ – materiaal en beeld zou van duurzamer aard moeten zijn. Met behulp van de technische kennis van een polyesterbedrijf dat gewend is beelden en installaties voor de pretparken van Walt Disney te maken – kon Bade het beter treffen? – werd de stofuitdrukking van de materialen precies en natuurgetrouw gereproduceerd. ‘Geile Anita’, noemden ze haar op de fabriek en dat beviel Bade wel. Uit een puinzak rijst zij op: het Rotterdamse vrijheidsbeeld, haar satéprikker als fakkel omhooghoudend. De puinzak als sokkel is een geweldig statement; daarin balt de poëzie van de agressie samen als de energie van de permanente constructie en deconstructie. De puinzak op het trottoir is het teken van ‘werk aan de winkel’, van ‘slopen om te vernieuwen’, zij is de hoekige knapzak van de voortschrijdende verandering. Is er een betere standplaats voor dit beeld denkbaar dan in deze stad van werkers? Maar ook in sculpturale zin is de puinzak evocatief. Daarin is het overtollige materiaal opgeslagen waaruit Anita door Bade is bevrijd.
Anita oogt in haar ruwe schetsmatigheid wisselvallig: in haar ronde, gekleurde vormen zowel wellustig als gewond en kwetsbaar. In deze tweespalt smelten herinneringen samen: zij staat daar als een eenzame amazone, fier en gereed. Anita staat op wacht bij het skateveld, een vrijplaats op de smalle landtong in de verkeersstromen van de omringende stad. Zij staat daar pal voor de verbeelding en de vrijheid – van de kunstenaar, de stad en zijn bewoners. Gerafeld en gehavend dat wel – maar in die kritische onvolkomenheid een bevrijdende belofte.
Literatuur
Cat. David Bade. Next to Next, Musee d’Art Moderne et d’Art Contemporaine, Nice, 1999.