Corporate Entity van Wessel Couzijn: twintig ton onoverwinnelijkheid die de natuurwetten tart
door Sandra Smets
Het was wereldnieuws in 1963. ‘Europe’s Largest Sculpture In Bronze Is At Rotterdam’ kopte de New York Herald Tribune en voegde toe dat dit waarschijnlijk zelfs de grootste ter wereld was. ‘Unique au monde’, stelde ook La Libre Belgique en The Bulletin Detroit Institute of Arts zette het beeld op de cover. Kunsthistoricus Werner Hofmann schreef in Art International dat de beeldhouwer had gewedijverd met de goden in deze ‘Weltschöpfung’, een sculpturale ‘Höchstmass’. En natuurlijk verschenen in Nederland tientallen artikelen over dit kunstwerk in kwestie, namelijk Corporate Entity oftewel Belichaamde eenheid van Wessel Couzijn, een twintig ton wegende bronsplastiek dat werd onthuld voor het kantoorpand van Unilever aan het s’Jacobplein.
Zes meter hoog en veertien meter breed stond de driedelige gestalte van twintig ton groenig uitslaand brons voor de hoofdingang van een pand van twaalf verdiepingen natuursteen en aluminium. De middenpartij is een figuur met gespreide vleugels, de linkerfiguur maakt malende bewegingen die het doorgeeft aan de rechterfiguur die ze nader in de ruimte verbreidt.
Het was de architect geweest van het in 1959 opgeleverde kantoor, Van de Graaf, die Unilever had geadviseerd om een sculptuur voor de ingang te laten maken. In samenspraak met Museum Boymans-directeur Ebbinge Wubben koos het bedrijf voor Couzijn, en keurde in 1959 diens ontwerp meteen goed. Couzijn had het beeld ontworpen als een driedelig transparant scherm dat deels net boven de vijver zou komen te zweven. Omdat het pand verticaal was werd het beeld horizontaal, zo elkaars richtingen versterkend. De architect liet onder de luifel drie wanden neerzetten die vooruitstaken, waar de sculptuur aan bevestigd werd. De spiegeling in de vijver verdubbelde de symmetrie en het water liet sporen na op het beeld, wat voor extra dynamiek zorgde. Die werd ook vergroot door de lichtval en lichtspiegelingen die de wendende en snijdende vlakken van het beeld accentueerden.
Het beeld was één geheel met het pand, vijver en voorplein, samen aansluitend bij de stedenbouwkundige omgeving met aangrenzende openbare weg. Vanwege dat streven naar een gebondenheid met de gebouwde omgeving koos Couzijn voor de grote schaal en het contrast van de grillige figuur met het strakke gebouw. Tegen de efficiënt vormgegeven façade verrees het als een triomf van menselijk vermogen, een massa die opsteeg en zo de natuurwetten tartte.
De media-aandacht was al begonnen in 1959-60. Vanaf 1959 ging Couzijn de schaalmodellen exposeren. Aanvankelijk nog met de titel The Manipulator, maar Unilever vond dat te negatief, waarna het onder de titel Corporate Entity op tournee ging. In 1960 vertegenwoordigde Couzijn Nederland op de Biënnale van Venetië met een solopresentatie waarin dit ontwerp centraal stond, een versie van 225 cm breed. Het betekende zijn nationale en internationale doorbraak. Media drukten een foto ervan af en Couzijn werd bestempeld als de ‘Dutch heavyweight champion of Venice Biennale’ (The Observer, VK). Zelf zou Couzijn het ook als zijn magnum opus blijven beschouwen. De manier waarop hij in dat beeld tragedie en conflict neerzette en wist om te buiten naar een gevoel van overwinning, dat zou een enorme boost worden voor zijn werk. Alle grillige en gevleugelde figuren die hij erna ging maken, zijn op dat beeld terug te voeren.
Ook voor Rotterdam werd het beeld een mijlpaal. In de stad met haar groeiende beeldencollectie werd het gezien als onderdeel van een rijtje van formaat: Zadkine, Gabo, Moore. Media merkten op dat het nieuwe stadscentrum juist dankzij die moderne beeldhouwkunst een goede definitieve vorm wist te krijgen – het beeld van Gabo deed dat voor de Coolsingel, het werk van Moore voor de Weena, Couzijn voor de omgeving van het s’Jacobplein. Couzijns beeld slaagde daarin door een ‘vorm geworden levensgevoel’ te zijn, er zit iets diep menselijks in. Rotterdammers en anderen herkenden in het beeld een uitdrukking van triomf, menselijk vermogen, een stad die boven het oorlogstrauma uitsteeg. Samen gaven deze vier kunstwerken karakter aan de in opbouw zijnde stad waar nog steeds werd gerouwd om het bombardement en het weggeslagen centrum. Kunst hielp Rotterdammers om al die veranderingen te accepteren. Behalve dat het de hoekig verrijzende architectuur meer menselijk maakte, en mooier, was het ook glorieus. Rotterdam zat volop in de laatste fase van de wederopbouw en deze grote beelden markeerden het succes daarvan.
Doordat Corporate Entity internationaal zo hoog scoorde, was het ook goede PR voor Rotterdam, ‘this bustling 20th-century city that was virtually rebuilt from the rubble of war and is now known for its wide use of exciting sculpture out of doors,’ aldus de New York Herald Tribune toen dit over Belichaamde Eenheid schreef. Media vergeleken het beeld regelmatig met het oorlogsmonument van Zadkine, een kunstenaar die Couzijn tijdens de oorlog in New York had leren kennen, en met wie hij een expressieve beeldtaal deelde. Corporate Entity werd bovendien gezien als een goedmakertje voor de ‘gemiste kans’ van het Koopvaardijmonument: het winnende ontwerp daarvoor was van Couzijn geweest, maar bleek te moeilijk uitvoerbaar – waarmee de stad volgens velen een oorlogsmonument van het kaliber Zadkine was misgelopen. Unilever herstelde dat gemis. Kunstexpert Pierre Janssen beschouwde het Unileverbeeld als ‘een van de belangrijkste daden van de Nederlandse beeldhouwkunst van deze eeuw.’
Dat kwam door de ruigheid ervan die paste bij de vernieuwing waar niet alleen Rotterdam naar streefde, maar ook de kunstwereld. In Nederland heerste lange tijd het gevoel dat wel de schilderkunst maar niet de beeldhouwkunst grote stappen zette, Corporate Entity bracht daar verandering in. Daarom wees het blad Studio in 1963 Couzijn aan als leider van een belangrijke beeldhouwkundige beweging in Nederland. Het wekte trots in binnenlandse kranten, dat dankzij dit kunstwerk nu ook Nederland zich ‘kon meten met beelden van beroemde buitenlanders’.
Dat was te danken aan Unilever dat Couzijn veel artistieke vrijheid had gegeven. Bedrijven vonden kunst belangrijk in die naoorlogse tijd. Ze voelden een maatschappelijke verantwoordelijkheid en gaven geschenken aan de stad in de vorm van kunst in de openbare ruimte (Gabo, Zadkine, Hofpleinfontein). Ook droeg kunst bij aan het imago van bedrijven. Unilever zag dit kunstwerk als een geschenk voor de stad en de Rotterdammers en het organiseerde een feestelijke onthulling in samenwerking met Museum Boymans. Professor Hammacher sprak er over hoe dit beeld een voorbeeldfunctie zou hebben in de veelbesproken symbiose van bouw- en beeldende kunst. Ook complimenteerde hij de opdrachtgevers die zo’n stoutmoedig beeld hadden laten maken.
Sidney J. van den Bergh, vicevoorzitter van de raad van bestuur van Unilever, sprak ook en legde uit hoe vroeger kerken en stadsbesturen als mecenas optraden, maar dat nu het moderne bedrijfsleven ‘thans die taak moet overnemen.’ Hij vervolgde hoe Unilever het van groot belang vond om kunstenaars in te schakelen, hoe dit kunstwerk van belang was voor het bedrijf, voor Rotterdam en voor heel Nederland: ‘En het stond voor ons ook vast dat dit een kunstwerk moest zijn van déze tijd en aan ons, maar vooral ook aan onze kinderen en kleinkinderen zou moeten tonen wat men in deze tijd in Nederland presteerde.’
Mevrouw Van Walsum-Quispel, echtgenote van de burgemeester, deed de daadwerkelijke onthulling en zei dat juist de grote beelden in Rotterdam een gevoel geven van trots om in deze stad te kunnen staan. En ze wenste Couzijn toe dat de Rotterdammers tot de overtuiging zouden komen dat zij dit kunstwerk nooit meer willen missen. Die wens is uitgekomen. Hoewel het beeld nog eens verhuisde naar het Weena, heeft het een artistieke kracht om ook daar een glorieus Rotterdamse landmark te zijn.
Corporate Entity
Roel Arkesteijn
Met Corporate Entity bezit Rotterdam het ‘magnum opus’ van beeldhouwer, tekenaar en graficus Wessel Couzijn. De monumentale bronzen plastiek, vervaardigd in opdracht van Unilever, is niet alleen een van zijn meest indringende werken, maar markeert ook een keerpunt in de ontwikkeling van zijn oeuvre.
Couzijn, die in Amsterdam geboren werd, emigreerde met zijn ouders naar de Verenigde Staten en bracht het grootste deel van zijn jeugd in New York door. Hij werd opgeleid aan de Art Students League en vervolgens aan de Amsterdamse Rijksacademie van Beeldende Kunsten, waar vooral de lessen in de beeldhouwklas van professor Jan Bronner voor hem van belang waren. Couzijn betoonde zich met zijn interesse in beeldhouwkunst met een architectonisch karakter nog lang schatplichtig aan Bronner. Na het winnen van de Prix de Rome in 1936 verbleef hij enkele jaren in Rome en Parijs. Vanwege zijn joodse herkomst vluchtte hij bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten. In New York leerde hij de Amerikaanse beeldhouwster Pearl Perlmuter kennen, met wie hij in 1945 trouwde. Een jaar later vestigden zij zich definitief in Amsterdam. Couzijn verwierf spoedig bekendheid als vernieuwer van de Nederlandse beeldhouwkunst met sculpturen die om hun expressiviteit, hun ruimtelijke vormgeving en hun onderwerpskeuze als onconventioneel werden beschouwd.
Met gelijkgezinde collega’s als Pearl Perlmuter, Carel Kneulman en Willem Reijers deelde Couzijn – vanuit een (joods-)humanistische belangstelling – een voorliefde voor figuren in ongekunstelde, alledaagse handelingen en scènes. In de jaren 1950 zette een tendens tot abstrahering in. Tot midden jaren 1950 boetseerde Couzijn zijn beelden in chamotteklei, daarna ging hij werken met was, veelal in combinatie met gevonden voorwerpen, en experimenteerde hij met alternatieve gietmethoden. Eind jaren 1960 verruilde hij was, brons en objets trouvés steeds meer voor gelast roestvrij staal en cortenstaal. Met de intrede van deze nieuwe materialen en technieken nam zijn werk gaandeweg vervreemdender vormen aan. De bekendste sculpturen uit deze periode zijn Auschwitz (1966, Museum Kröller-Müller, Otterlo) en Het bed (1967, Stedelijk Museum, Amsterdam). Het zijn onheilszwangere beelden, waarin Couzijn kachelschermen en een ijzeren bed een dramatische kracht verleende door suggestieve, amorfe bronzen toevoegingen. Belichaamde eenheid markeert de overgang van een overwegend abstracte naar een meer surreële beeldtaal, maar ook de overstap van bronzen plastieken naar sculpturen, vervaardigd met onorthodoxe materialen en technieken.
De Unilever-directie vroeg Couzijn in 1958 een grote sculptuur te vervaardigen, ter plaatsing boven de vijver en voor de ingang van het nieuwe, door ingenieur A.J.B. van de Graaf ontworpen bakstenen kantoorgebouw aan het Burgemeester ‘s Jacobsplein in Rotterdam. Deze opdracht is niet geheel los te zien van een eerder, onuitgevoerd gebleven ontwerp dat Couzijn in 1951 maakte in het kader van een prijsvraag voor een Nationaal Monument voor de Koopvaardij in Rotterdam, dat de herinnering aan de rol van de Nederlandse koopvaardij tijdens de Tweede Wereldoorlog levend moest houden. Couzijn ontwierp hiervoor een omvangrijk, nagenoeg abstract monument. De jury twijfelde echter aan de technische uitvoerbaarheid. Onder druk van de publieke opinie werd uiteindelijk het conventionelere ontwerp (De boeg) van Frederico Carasso gerealiseerd. Unilevers opdracht aan Couzijn, zeven jaar later, kan mede gelden als een compensatie voor het gemis van het monument dat aan de Maas had kunnen oprijzen.
In 1959 werd het ontwerp voor Corporate Entity met zijn drieledige structuur goedgekeurd. In het verhoogde middendeel is een mensfiguur met vlerkachtige ledematen herkenbaar, die uitrijst boven de twee zijdelen. Het motief van de Icarus-achtige gestalte sluit aan bij eerdere werken van Couzijn uit de jaren vijftig, waaronder ook het grote bronzen reliëf De koerier uit 1958 aan het voormalige Vrije Volkgebouw in Rotterdam. Het Icarus-motief in Belichaamde eenheid staat symbool voor de menselijke ondernemingsgeest die de beperkingen van het alledaagse bestaan tracht te ontstijgen. In zijn ontwerp voor Unilever wilde Couzijn gestalte geven aan de handelende persoon die van bovenaf orde schept in een complexe organisatiestructuur. Omdat Couzijns oorspronkelijke titel, The Manipulator, naar de mening van Unilever een te negatieve bijklank had, kreeg het uiteindelijk de naam Corporate Entity. Deze titel verwijst zowel naar de man aan de top, die de eenheid binnen het bedrijf bewaakt, als naar de organisatievorm van Unilever – een Naamloze Vennootschap. Couzijn lijkt met de sculptuur en de dubbelzinnige titel echter ook te zinspelen op de minder prettige kanten van bedrijfshiërarchieën.
De vervaardiging van de circa twintigduizend kilo zware Corporate Entity was een ware tour de force die drieënhalf jaar besloeg; het is waarschijnlijk de grootste bronzen plastiek ooit in Nederland gegoten. In een voor dit doel opgetrokken loods aan het Amsterdamse Weteringplantsoen vervaardigde Couzijn met assistenten uit platen perspex en was een gietmodel op ware grootte. De plastiek werd daarop in zestig afzonderlijke delen in speciale ovens gegoten volgens de cire-perdue-methode. Deze werden vervolgens in Soest afgewerkt en aaneengelast. Eind 1962 werd het beeld in drie delen over het water naar Rotterdam vervoerd, waar het ter plekke werd geassembleerd en geïnstalleerd. Na de onthulling van de plastiek, op 11 juni 1963, kreeg het beeld in de volksmond weldra de bijnaam De schrootfraude. Het getourmenteerde uiterlijk werd geassocieerd met oud metaal; ‘de schrootfraude’ was een op dat moment geruchtmakende zwendel met Europese subsidiegelden.
In september 1992 verhuisde Corporate Entity, bij de oplevering van een nieuw, door Jan Hoogstad ontworpen hoofdkantoor voor Unilever, naar de huidige locatie aan het Weena. Couzijns hoofdwerk kreeg daarmee een prominentere plaats in de stad, maar ontbeert nu de grote, spiegelende vijver en de achterwand waarvoor het werd ontworpen.
Roel Arkesteijn
literatuur:
I. Boelema, A. Overbeek (red.), Couzijn. Beeldhouwer / sculptor, Weesp (Stichting Openbaar Kunstbezit) 1986.
A.M. Hammacher, Beweging in brons. Enige gegevens over de sculptuur van Wessel Couzijn voor het hoofdgebouw van Unilever n.v.. Met de rede, uitgesproken door prof. dr. A.M.W.J. Hammacher ter gelegenheid van de onthulling, Rotterdam (Unilever N.V.) 1965.
F. Villanueva, ‘Corporate Entity’, in: L. Jans, H. Scheerder, F. Villanueva, A cire perdue, Amersfoort (Hermen Molendijk Stichting / Centrum Beeldende Kunst) 1993, pp. 100-122.