Mario & Antonio (1991)

John Ahearn, Rigoberto Torres

foto Pieter Vandermeer

foto Pieter Vandermeer

foto BKOR archief

foto BKOR archief

foto BKOR archief

foto BKOR archief

foto Toni Burgering

foto Toni Burgering

foto Bob Goedewaagen

foto Bob Goedewaagen

Het kunstwerk

In de Kromme Elleboog, een zijstraat van de Witte de Withstraat, zijn aan de gevel van een hoekpand de portretbustes van twee mannenfiguren opgehangen*. De beelden zijn gemaakt door John Ahearn, met assistentie van Rigoberto Torres. De afgebeelde mannen kijken elkaar aan. De ene is wat jonger, wit en gehuld in een leren jasje, de ander heeft een donkere huidskleur, draagt een werkoverall en heeft een straatbezem van wilgentenen in de hand. De beelden zijn zeer gedetailleerd. Er is niet alleen gelet op de uiterlijke kenmerken van de geportretteerden, maar ook op de anatomische vorm en de tint van het gezicht. Ook in de pose en in de toepassing van attributen en kleding die de figuren dragen wordt de werkelijkheid zo dicht mogelijk benaderd.

De personen die voor de beelden hebben geposeerd zijn twee bewoners van de wijk, zoals de titel ons ook vertelt: Mario en Antonio. Hun hoofden en een deel van hun bovenlichamen zijn afgegoten in gips. Daarna zijn met de mallen levensechte beelden van polyester vervaardigd, die door Ahearn zijn beschilderd. De achterliggende gedachte van de twee gevelbeelden is dat Ahearn het belangrijk vond om nu eens niet publieke personen – als bekende zeehelden, geleerden, dichters, weldoeners, staatshoofden, bestuurders en politici – te portretteren. Hij wilde juist ‘onbekende’ mensen vereeuwigen: de gewone man uit de straat. Het gaat hier niet om stereotypen, maar om individuen, die je op straat tegenkomt.

Met zijn replica’s van mensen bracht Ahearn de kunst buiten de muren van het museum. Hij wilde daarmee een nieuw engagement aangaan, het publiek centraal stellen en inzoomen op sociaal-maatschappelijke thema’s. Door twee onbekende personen als model te nemen en levensecht in de openbare ruimte te exposeren, wilde hij de identiteit van die personen versterken en daardoor de sociale samenhang in de wijk vergroten.

*op het moment bevinden de werken zich in het depot

Jaar
1991
Locatie
momenteel in depot
Afmeting
100 x 180 x 50 cm
Materiaal
polyesterhars, verf en lak
Opdrachtgever
Witte de With Center for Contemporary Art (momenteel Kunstinstituut Melly)
Eigenaar
Gemeente Rotterdam

De plek

John Ahearn had, in samenwerking met Rigoberto Torres, in de jaren 1980 in de New Yorkse wijk de Bronx veel afgietsels gemaakt van buurtbewoners en deze in de wijk tentoongesteld. Zo ontstond de South Bronx Hall of Fame, een verzameling afgietsels van wijkbewoners. Uit deze verzameling werd een selectie gemaakt, die in 1991 en 1992 in verschillende kunstcentra over de hele wereld werden geëxposeerd. De kunstenaar reisde met zijn beelden mee en maakte weer nieuwe afgietsels van mensen die hij onderweg ontmoette. Van 7 december 1991 tot 26 januari 1992 was de expositie te zien in het Rotterdamse kunstcentrum Witte de With (momenteel Kunstinstituut Melly).

Tijdens de expositie werd er een werkperiode van ruim een maand ingesteld, waarin Ahearn ook Rotterdammers tot onderwerp van zijn kunstwerken maakte. In samenwerking met de buurtorganisaties, die hielpen met het selecteren van bewoners van de wijk, werd in buurthuis Cool een werkplaats ingericht waar bewoners hun portret in polyester konden laten afgieten. Uit dit project resulteren niet alleen de gevelbeelden van Mario en Antonio, maar ook de portretten die aan een gevel in de Boomgaardstraat hangen en het ensemble van drie kindertjes onder een paraplu in de buurt van een school in de Kortenaerstraat zijn destijds gemaakt.

Ahearn vond het noodzakelijk om naast de in Witte de With geëxposeerde portretten uit de South Bronx Hall of Fame ook Rotterdammers af te gieten. Door alleen de New Yorkse portretten te tonen, vond hij, zou er een naar plaatselijke maatstaven exotisch beeld ontstaan. Dat werk zou hier een andere impact hebben gehad dan in de Bronx. Door Rotterdammers uit te kiezen, betrok hij ze zowel bij zijn project als bij de tentoonstelling.

John Ahearn & Rigoberto Torres

John Ahearn & Rigoberto Torres

John Ahearn (Binghamton, VS, 1951) volgde een kunstopleiding aan Cornell University. Daarna maakte hij films in Manhattan, New York. Hij vervaardigde maskers en andere vermommingen voor de films en begon aan het einde van de jaren zeventig afgietsels te maken van bevriende kunstenaars. Tegelijkertijd nam Ahearn deel aan de activiteiten van CoLab (een afkorting van Collaboration Projects, Incorporated). CoLab was een kunstenaarscollectief, dat rond 1977 werd opgericht door jonge New Yorkse kunstenaars die zich buitengesloten voelden of zichzelf bewust afkeerden van het systeem van de kunstwereld. Ze wilden de kunst (weer) een universeel toegankelijke taal laten spreken en een plaats geven in het dagelijks leven.

In 1979 ontmoette Ahearn Rigoberto Torres (Aguadilla, Puerto Rico, 1960), die heiligenbeelden had leren gieten in de beeldenfabriek van zijn oom in de South Bronx, New York. Vanaf 1979 maakten Ahearn en Torres samen realistische sculpturen, waarvoor de bewoners van de verpauperde wijk de Bronx model stonden. Ze vereeuwigden gedurende een periode van jaren, tientallen voornamelijk Afro-Amerikaanse en Spaans-Amerikaanse mensen uit de buurt. In het begin waren het voornamelijk losse portretten, later werden er ook halffiguren, beelden ten voeten uit en ensembles uitgevoerd.

Voor elk beeld werd een gipsen mal van een wijkbewoner gemaakt. Daarvan werd een polyester afgietsel vervaardigd, dat natuurgetrouw werd beschilderd. Het gietproces vond meestal plaats op straat, onder grote publieke belangstelling. Personen die model stonden, ontvingen doorgaans een exemplaar van hun eigen portret. Ahearn en Torres maakten beelden die een open en vrolijke indruk achterlieten. Ze vormden een eerbetoon aan de afgebeelde personen. Veel beelden kregen een plaats in de openbare ruimte van de wijk en benadrukten de demografische veranderingen die in de loop van de twintigste eeuw in de Verenigde Staten plaats hadden gevonden.

Bekijk alle kunstenaars

Mario & Antonio

Mariette Dölle

Trotse, zelfbewuste naties hebben sinds lang de gewoonte personen met een uitzonderlijke staat van dienst of van buitengewoon maatschappelijk belang te eren met een gedenkteken dat hun beeltenis draagt. Net als in Rotterdam, waar koningin Wilhelmina en Erasmus zijn vereeuwigd in de beelden van Charlotte van Pallandt en Hendrick de Keyser, kennen de Amerikanen de traditie hun presidenten, astronauten en sporthelden te vereeuwigen in steen of brons. John Ahearn en Rigoberto Torres zetten daar een sculptuur tegenover die de gewone man op een voetstuk plaatst. Vanaf 1980 maken zij portretten van bewoners in de Bronx. Met hun portretten van deze bevolking van deze New Yorkse achterstandswijk reikten ze de Amerikaanse kunstwereld een nieuw onderwerp aan. De kwestie van de emancipatie van de gekleurde onderklasse, waar Amerika tot op heden mee worstelt, werd een thema dat nu ook aan de wanden van de galeries en musea zichtbaar werd.

John Ahearn was in 1977 een van de oprichters van Collaborative Projects (CoLab), een kunstenaarscollectief dat in gekraakte of tijdelijk gehuurde panden tentoonstellingen maakte omdat de mogelijkheden voor jonge kunstenaars om door te breken op de gevestigde kunstmarkt van New York buitengewoon moeilijk waren. Daarnaast leefde onder hen het idee dat de kunst en het ‘echte’ leven erg ver van elkaar verwijderd raakten. Het was tijd voor een nieuw engagement van de kunst met het leven buiten het museum, met sociaal-maatschappelijke thema’s, en met het publiek. Kunstenaars namen het heft in eigen handen en verzorgden zelf de presentatie en de verspreiding hun werk. Het directe contact met het publiek stond daarbij centraal, zonder tussenkomst van galeriehouder of curator. Zo organiseerde Ahearn bijvoorbeeld, samen met onder anderen Tom Otterness, in 1980 de fameuze Times Square Show, in een leegstaand gebouw aan het gelijknamige plein. Een nieuwe generatie kunstenaars vestigde daar definitief haar naam met graffiti-kunst en figuratief werk in een vaak geleende vormentaal. Ahearns wens om een directe band met het publiek aan te gaan, bij voorkeur een publiek dat weinig toegang had tot de officiële kunstwereld, leidde ertoe dat hij kort na de Times Square Show een atelier betrok in de Bronx. Daar ontmoette hij de negen jaar jongere Rigoberto Torres. De van oorsprong Portoricaanse Torres werkte in een fabriek waar religieuze beelden werden afgegoten. Hij maakte Ahearn wegwijs in de buurt, en leerde hem de techniek van het afgieten. Samen nodigden ze buren, vrienden en kennissen uit de buurt van hun atelier uit om zich door hen te laten portretteren in afgietsels. Het maken van de mal was vaak een hele happening: het gebeurde op straat in overstaan van een toegestroomde menigte. Het model kreeg twee rietjes in zijn of haar neus om te kunnen ademhalen, waarna het gehele hoofd en bovenlichaam werden ingezwachteld met gipsverband. Na twintig minuten was de mal hard, en kon het model worden bevrijd. De polyester afgietsels van de mal werden vervolgens beschilderd. Ahearn en Torres hingen het eindresultaat aan de buitenmuur van het atelier. Alle geportretteerden kregen een afgietsel van zichzelf, en het tweede exemplaar was voor de kunstenaars.

De reeks portretten groeide in de loop van de jaren en kreeg de bijnaam South Bronx Hall of Fame. Je zou schrijnende portretten verwachten van mensen de door het harde leven getekend zijn, maar dat is niet zo. De beelden zijn tableaux vivants vol levenslust, van momenten die de kern raken van de menselijke verhoudingen: moeders en dochters de elkaar omhelzen, spelende en lachende kinderen, vrolijke arbeiders en trotse vechtersbazen. Sommigen houden de attributen van hun dagelijkse bezigheden vast, anderen staan in een voor hen karakteristiek pose. De figuren zijn expressionistisch beschilderd in vaak felle kleuren, waarbij hun (meestal) donkere huidskleur prachtig opgloeit. De beelden hebben een sterke impact omdat de toeschouwer weet dat deze mensen echt bestaan. Niet de vorm of de uitvoering van de replica’s vraagt de aandacht, maar de originelen.

South Bronx Hall of Fame was ook de titel van een overzichtstentoonstelling van tien jaar sculpturen van Torres en Ahearn. De tentoonstelling maakte in 1990 en 1991 een succesvolle tournee lange een aantal Amerikaanse musea. Chris Dercon, toenmalig directeur van kunstcentrum Witte de With, haalde de tentoonstelling naar Rotterdam en bood de kunstenaars een werkperiode aan. Oorspronkelijk hielden ze atelier in Witte de With, tot ze op een avond in de kroeg de buurtwerker Ed de Myer tegenkwamen. Hij nodigde hen uit om in het lokale buurtcentrum te komen werken. En daar gebeurde precies hetzelfde als in de South Bronx: een aantal avonden verzamelde zich een groot aantal buurtbewoners van wie mallen werden gemaakt. Alle modellen kregen hun portret mee naar huis. Ahearn en Torres hebben uiteindelijk drie wandreliëfs in de buurt achtergelaten op plaatsen de iets met de gemeenschapszin van de buurt te maken hebben of hadden.

Het reliëf Mario en Antonio – aan een zijgevel op de hoek Witte deWithstraat|Kromme Elleboog – is het meest tekende voorbeeld van de sociale zienswijze die de kunstenaars ook in Rotterdam hebben toegepast. De omgeving van de Witte de Withstraat, de wijk Cool, is een buurt waarin veel verschillende culturen samenleven en waar begin jaren negentig veel werkloosheid en armoede was. Ten tijde van het bezoek van Ahearn en Torres was net een project gestart waarbij bewoners tegen een kleine vergoeding veegploegen vormden om de buurt schoon te houden. Ahearn en Torres waren gefascineerd door deze – succesvolle – vorm van werkvoorziening en zelfzorg en hebben een van de leden van de veegploeg vereeuwigd. Naast hem staat een jongen die toen nog een schoolverlater zonder werk was. De veger lijkt de jonge wat vermanend aan te kijken, alsof hij hem wil aansporen om ook de handen uit de mouwen te steken en aan het werk te gaan.

Ahearn en Torres werken inmiddels niet altijd meer samen. Torres is in de Bronx blijven wonen, Ahearn is verhuisd. Toch blijven ze voor altijd ‘de kunstenaars van de South Bronx Hall of Fame’. Het is hun levenswerk geworden, en nog steeds komen er beelden bij.

Literatuur
Kramer, J., Whose Art Is It?, Durham & London 1994.
cat. South Bronx Hall of Fame: John Ahearn and Rigoberto Torres, Houston|Rotterdam, Contemporary Arts Museum | Witte de With, 1991.

Mario & Antonio verwijderd van gevel

Het wandrelief van Ahearn en Torres is vanwege renovatie van de gevel verwijderd van het betreffende pand in de Kromme…

Lees meer

Voor anonieme stervelingen

Marianne Vermijden in NRC over John Ahearn en Rigoberto Torres in Rotterdam [6 december 1991] Voor anomieme stervelingen

Lees meer

NYC 1981

South Bronx Hall of Fame in New York achtergronden en beeldmateriaal NYC 1981…

Lees meer