Zonder Titel
Henriëtte Heezen
In menig opzicht is de Amerikaanse kunstenaar Joel Shapiro beïnvloed door het werk van de minimalisten uit de jaren 1960. Dat blijkt uit zijn voorkeur voor een anonieme beeldtaal, voor geometrie en het werken met identieke eenheden. Net als vertegenwoordigers van de minimal art onderzocht Shapiro hoe geometrische objecten de ruimte bepalen en, vice versa, hoe de ervaring van ruimte van invloed is op de waarneming van vormen. Maar waar zij uitsluitend werkten met moderne industriële materialen en gestandaardiseerde vormen, experimenteerde Shapiro in de eerste helft van de jaren 1970 veel met meer traditionele materialen, zoals hout en klei, en gietsels van metaal of gips. Bij de speelse geometrische configuraties die hij hiermee maakte, ging zijn aandacht vooral uit naar het werken op kleine schaal. Dit in tegenstelling tot het werk van tijdgenoten als Richard Serra en Robert Morris, die juist op monumentale schaal werkten. Door groepjes van kleine, handgemaakte objecten over de vloer te verspreiden transformeerde hij een ruimte, zoals die van de Paula Cooper Gallery in 1972, in een miniatuurlandschap. De beelden droegen soms zichtbaar de sporen van het maakproces, zoals de series handgeknede bollen klei uit 1971.
Shapiro’s werk was sterk geometrisch, maar ondanks de formeel-abstracte oriëntatie vaak niet geheel abstract. De werken verwezen meestal naar een herkenbaar motief, zoals een tafel, een huis, een boom. Het ging Shapiro niet in de eerste plaats om de inhoud van dergelijke schematische voorstellingen, maar om de expressieve kracht van hun elementaire vormentaal. In een interview uit 1990 zegt Shapiro hierover: ‘Ik was nooit geïnteresseerd in representaties, in het maken van portretten of levensgrote figuren. Ik was, en ben nog steeds veel meer geïnteresseerd in de psychologie van de vorm.’
Vanaf 1980 werd het thema van de menselijke figuur Shapiro’s centrale onderwerp. Blokjes hout werden als bij tangram in steeds wisselende formaties samengevoegd en uitvergroot tot levensgrote beelden. Het onderzoek naar in elkaar grijpende geometrische vormen duurt tot op de dag van vandaag. De sculpturen die daar uit voortkomen, worden gekenmerkt door een geraffineerd samenspel van abstractie en figuratie. Of, zoals hij het zelf formuleert: ‘het ene moment verschijnt de figuur als figuur, het andere moment als een samengeraapte bundel van blokken hout’. Daarvan is het werk uit 1999, dat in 2000 werd aangekocht voor het beeldenterras in Rotterdam, een sprekend voorbeeld.
Het werk bestaat uit vijf nagenoeg identieke in brons afgegoten balken, die in verschillende hoeken tegen elkaar zijn geplaatst. Een verticale balk vormt het centrale element, waar aan de bovenzijde twee horizontale delen en aan de onderzijde twee diagonale delen zijn bevestigd. Door de vertakte opbouw heeft het beeld geen dominante zichtzijde. Bij een rondgang om het kunstwerk lijkt het beeld steeds van gedaante te veranderen, van de ene houding in de andere te springen. Shapiro heeft de abstracte compositie van geometrische elementen tot op het punt van figuratie geduwd, net genoeg om een beeld van bewegende ledematen op te roepen. Afhankelijk van de waarneming verschijnt het beeld nu eens als een wandelende figuur, dan weer als een heupwiegende danser of als een acrobaat die op één hand balanceert. In elke herkenbare beweging ligt een andere, tegengestelde beweging besloten. Die ambiguïteit is tekenend voor het werk van Shapiro. Hij toont het menselijk lichaam als een fysiek en spiritueel organisme, dat constant verandert. Daardoor en door de geometrische vormentaal zijn de beelden tijdloos en identiteitsloos. De werken zijn nagenoeg overal te plaatsen, ze voelen zich in elke omgeving thuis.
Shapiro mag dan een voorkeur hebben voor een traditioneel materiaal als brons, hij is niet uit op het zuiver tonen van dit materiaal. De bronzen blokken laten de sporen zien van het maakproces, van ruw gezaagde houten balken die als mal hebben gediend. Houten beelden bewerkt hij met olie, zodat het brons lijkt. Al die aspecten dragen bij aan het relativeren van de vorm: die mag niet absoluut lijken. Een werk kan vele gedaantes aannemen, wat maakt dat ook hun betekenis niet vastligt.
Een werk als Zonder titel (1999) heeft overeenkomsten met Rodins l’Homme qui Marche, maar straalt niet die zware, romantische tragiek uit. Met Rodin en enkele andere klassiek-moderne beeldhouwers die Shapiro tot voorbeeld dienden – onder wie Constantin Brancusi en Alberto Giacometti – deelt hij een interesse in elementaire mensbeelden. Shapiro zinspeelt echter niet op het lot van de mens. Zijn beelden reiken eerder een opening aan om de dans van welke aard dan ook te ontspringen, om vrij te zijn.
Literatuur
Bouwhuis, J.; Beeldenterras/Sculpture Terrace Rotterdam, Rotterdam, Centrum Beeldende Kunst, 2001
Teicher, H., Michael Brenson (introduction); Joel Shapiro: Sculpture and Drawings, New York, Harry N. Abrams inc., 1998
Kuspit, D., Deborah Leveton (interview), Joel Shapiro: Tracing the Figure, Des Moines, Des Moines Art Centre, 1990
Bloem, M., Karel Schampers, Joel Shapiro, Amsterdam, Stedelijk Museum, 1985
Krauss, R., Joel Shapiro, Chicago, Museum of Contemporary Art, 1976