Frederico Carasso

Frederico Carasso


Frederico Carasso (1899-1969) werd in 1899 geboren in Carignano, Italië, als zoon van een meubelmaker. Na het failliet van de meubelmakerij ging hij in 1913 in de Fiatfabriek werken. In 1916 werd hij opgeroepen voor het leger en verbleef enkele jaren in Noord- Afrika. De onderdrukking van de plaatselijke bevolking daar en de sociaal maatschappelijke problemen in Italië vormden zijn politieke stellingname en hij werd lid van de communistische partij. Toen Mussolini aan de macht kwam in 1922 moet hij om politieke redenen het land verlaten. In Parijs ging hij werken bij een meubelbedrijf en volgde een ambachtelijke opleiding. In 1928 was zijn politiek activisme opnieuw aanleiding voor verhuizing en hij kwam terecht in België, waar hij zijn brood verdiende als houtsnijder en aansluiting vond bij de avant-garde en het surrealisme. Ook in België werd zijn activisme niet gewaardeerd en werd hij in 1933 het land uitgestuurd.

In 1934 vestigde Carasso zich in Amsterdam. Er kwamen problemen met zijn verblijfsvergunning, maar dankzij zijn zeer gewaardeerde werk voor Michels Wasfiguren en Installatiemagazijn kon hij in Nederland blijven. Na enkele jaren werd hij lid van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en leerde veel collega’s kennen. In 1938 had hij zijn eerste solotentoonstelling in Nederland bij Galerie Robert in Amsterdam, een galerie die veel ruimte bood aan het surrealisme. Er verschenen lovende recensies in de kranten, Carasso maakte naam en kon zich vanaf 1945 volledig aan de kunst wijden. Zijn actieve rol in het verzet bracht hem aanzien en invloed en na de oorlog speelde hij een belangrijke rol in de reorganisatie van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. In 1947 werd Carasso gevraagd om een beeld voor het Olympisch Stadion te ontwerpen, ter nagedachtenis aan de gevallen sporters. Het werd een grote mansfiguur met een fakkel, met de titel Prometheus. Het enorme werk was destijds het grootste beeld van Nederland. Daarna volgden verzetsmonumenten voor de gemeenten Dreumel en Sprang-Kapelle; en in opdracht van Philips in Eindhoven. In 1953 volgde een tweede opdracht voor Philips, een zonnewijzer die de groei en vooruitgang van het bedrijf moest verbeelden. Begin jaren 1950 kwam de prijsvraag voor het Nationaal Monument voor de Koopvaardij, waar Carasso uiteindelijk als winnaar uit de bus kwam. Hoewel niet als eerste gekozen door de jury kreeg zijn ontwerp de meeste bijval van pers en publiek. Aansluitend was in 1953 in de Rotterdamsche Kunstkring een overzichtstentoonstelling van zijn werk te zien.

In die jaren was de Italiaanse beeldhouwkunst sterk in opkomst en Carasso schreef er enkele artikelen over in De Kroniek en Apollo. In opdracht van de NKB maakte hij een reis naar Italië om contacten te leggen en mogelijke uitwisseling te onderzoeken. In 1954 schreef hij het voorwoord bij de Mostra tentoonstelling in de Rotterdamsche Kunstkring, waar Italiaanse kunst te zien was. In 1958 was hij jurylid bij de Sonsbeektentoonstelling en verantwoordelijk voor de Italiaanse selectie. Voor de ontwikkelingen binnen de beeldhouwkunst had hij niet zonder meer waardering. In 1953 schreef hij met het artikel ‘De knuppel in het Hoenderhok’ in De Kroniek een bijdrage over de toenemende strijd tussen realisme en abstractie in de beeldhouwkunst. Het commentaar op het werk van onder andere Ossip Zadkine werd hem niet in dank afgenomen. Ondanks zijn bezwaren tegen abstracte kunst werd ook zijn eigen werk in de jaren 1950 minder realistisch. Figuren werden meer gestileerd en hoekiger. Het onderwerp bleef echter altijd herkenbaar. In de jaren 1960 werd zijn werk weer realistischer en ronder van vorm.

Hoewel Carasso vooral bekend is geworden als beeldhouwer, maakte hij ook werk op papier, in diverse stijlen en technieken. Het loopt uiteen van kleurige en vrolijke gouaches tot donkere krijttekeningen, pentekeningen en collages. De onderwerpen variëren van illustraties tot spotprenten. Met name de collages en pentekeningen zijn soms absurdistisch en spottend, terugkerende onderwerpen zijn de onderdrukking door fascisme en kolonialisme.

In 1956 werd Carasso benoemd tot hoogleraar in de beeldhouwkunst aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht als opvolger van Oscar Jespers. Ondanks het feit dat hij niet meer bij de voorhoede hoorde bleef hij een succesvol beeldhouwer met voldoende opdrachten en tentoonstellingen. Hij stierf in 1969 in Amsterdam.

Kunstwerken