Wessel Couzijn (Amsterdam, 1912 – Haarlem, 1984) woonde vanaf 1915 in de Verenigde Staten, waar hij zijn eerste tekenlessen volgde aan de Art Students League. In 1929 verhuisde hij terug naar Nederland. In het volgende jaar begon hij aan de schildersopleiding van de Rijksakademie te Amsterdam. Hij kreeg hier onder meer les van professor Jan Bronner, een gewaardeerde traditionele beeldhouwer. Couzijn schreef zich opnieuw in op de beeldhouwafdeling.
In 1936 won hij de Prix de Rome, wat hem in staat stelde om Italië te bezoeken voor een studiereis. Rond 1939 verbleef hij tijdelijk in Parijs, waar hij de beeldhouwer Aristide Maillol ontmoette en het werk van Auguste Rodin leerde kennen. Zijn joodse achtergrond dwong Couzijn in 1940 Europa te ontvluchten. Hij bracht de oorlogsjaren door in New York en ontmoette vele andere Europese kunstenaars die hetzelfde lot trof, zoals Ossip Zadkine en Jacques Lipchitz. Hier ontmoette hij ook de beeldhouwster Pearl Perlmutter, met wie hij trouwde. Na de oorlog keerde Wessel Couzijn terug naar Amsterdam. Daar heeft hij zich een persoonlijke, zeer bewogen expressionistische stijl eigengemaakt. Aanvankelijk werkte hij figuratief, maar geleidelijk aan werden zijn beelden – gedeeltelijk door de indrukken die hij opdeed tijdens een bezoek aan Auschwitz – non-figuratieve uitdrukkingen van emotionele begrippen als hoop, wanhoop, liefde, bevrijding en onderdrukking: monumentale plastiek maakte daarbij plaats voor meer opengewerkte vormen, waarin ruimte en dynamiek de expressie versterken.
Tot 1970 woonde en werkte Couzijn in Amsterdam, daarna in Amstelveen. Hij bouwde een gewaardeerd en indrukwekkend oeuvre op en won diverse kunstprijzen, waaronder de David Röellprijs voor zijn gehele oeuvre in 1966 en de Nederlandse Staatsprijs voor beeldhouwkunst in 1967. Zijn werk werd getoond op de Biënnales van Venetië en van Middelheim en bevindt zich in vele particuliere en openbare collecties.