Ineke Voorsteegh

Aan de drukke Pleinweg in Rotterdam-Zuid verheft zich het bronzen beeld Il Grande Miracolo, ook wel Gevallen ruiter genoemd. Aanvankelijk stond dit werk van de Italiaan Marino Marini op een bescheiden sokkel in de open ruimte, op de grens van bebouwing en polderland. Sinds 1988 staat het, na een aantal keren te zijn verplaatst vanwege stadsuitbreidingen, op een pleintje tegenover de plek waar het werd onthuld, ter hoogte van de Mijnsherenlaan. Om het beeld niet helemaal te laten wegzinken in de drukke verkeersomgeving ontwierp architect Maarten Struys voor deze nieuwe plek een anderhalve meter hoge sokkel en twee rechthoekige wanden waarin vijf doorgangen zijn uitgespaard. Nu steekt het donkere brons van het beeld als een kalligrafisch teken af tegen het wit van de betonnen zetstukken.

Il Grande Miracolo stelt een ruiter voor op een steigerend, bijna vallend paard. De omhoog reikende hals van het paard met het wegdraaidende hoofd accentueren de verticale beweging, waarbij de ruiter van de rug van het paard af dreigt te glijden. Paard en ruiter zijn niet realistisch weergegeven maar teruggebracht tot rudimentaire vormen. Details zijn weggelaten of vervormd; de benen van het paard zijn tot machteloze stompjes gereduceerd, de ogen zijn groot en hol en de ruiter is nog slechts een klein poppetje. Het onregelmatige oppervlak van de bronzen huid vertoont duidelijke sporen van bewerking die de contouren van het beeld ritmisch volgen en versterken. De houding van paard en ruiter, de expressionistische deformatie en de materiaalbehandeling roepen een gevoel van onmacht en verlies van controle op. Het Comité oprichting Pleinweg-gedenkteken zag het beeld in 1955 op de eerste overzichtstentoonstelling van Marini in Nederland in Museum Boijmans van Beuningen. Het leek haar een passend, modern monument om het drama te herdenken dat zich op 12 maart 1945 aan de Pleinweg had voltrokken: als represaille voor de moordaanslag op twee leden van de Sicherheitsdienst werden daar twintig Nederlanders doodgeschoten.

Het duurde nog tot 1957 voor het geld en de toestemming voor de aankoop van Marini’s beeld er waren. Vervolgens droeg het Comité de sculptuur over aan de gemeente met het verzoek dit op het Zuidplein te plaatsen. Men wilde echter ook op de fusilladeplaats zelf een herdenkingsmonument realiseren. Cor van Kralingen kreeg hiertoe de opdracht en hij vervaardigde een hardstenen beeld van een treurende vrouw. Beide beelden werden op 3 mei 1958 onthuld door de zoon van een van de gefusilleerden. Het publiek moest, net als vijf jaar eerder bij De verwoeste stad van Zadkine, wennen aan de dramatische vormentaal van Il Grande Miracolo. De zeggingskracht van het beeld won het echter van de bezwaren. De ‘Vallende ruiter’ werd niet alleen geaccepteerd, maar is sinds 1986 zelfs geadopteerd door de openbare basisschool Dubbelspoor, waar het deel uit maakt van educatieve projecten over thema’s als gelijkheid en vrijheid. In kunsthistorisch opzicht slaat Il Grande Miracolo een brug tussen het oorlogsmonument en het ongebonden, vrije beeld. Het werd als autonoom kunstwerk gemaakt en kreeg pas later de functie van herdenkingsmonument.

In het oeuvre van Marini is Il Grande Miracolo een van de laatste uit de reeks ruiterbeelden waaraan hij in 1936 begon. Naast het vrouwelijk naakt en het portret, is het ruiterbeeld een van zijn hoofdthema’s. Marini combineert deze klassieke onderwerpen uit de traditie van de westerse beeldhouwkunst met de vormentaal van de Etruskische grafsculptuur, die voor hem een belangrijke bron van inspiratie is geweest. Naarmate de internationale spanningen en de oorlogsdreiging eind jaren dertig toenamen, groeide ook de onrust in het werk van Marini. De benadering van het thema van de ruiter werd subjectiever, de uitvoering expressiever en de balans tussen ruiter en paard raakte verstoord. Zetten paard en ruiter zich eerst nog schrap in hun respectievelijke horizontale en verticale houding, in de jaren 1950 maakte deze statische compositie plaats voor verwrongen, hoekige vormen. Een groter contrast dan tussen de dramatische Il Grande Miracolo en de eerste statische beelden uit de jaren dertig is nauwelijks denkbaar.

Eenzelfde ontwikkeling naar meer dynamiek is zichtbaar in het andere werk van deze beeldhouwer, schilder en graficus Marini, met name in de portretten waarmee hij al in 1927 begon. In de jaren 1930 doen deze nog denken aan anonieme beeltenissen uit ver vervlogen tijden, in de jaren 1940 en daarna komt de nadruk te liggen op de persoonlijkheid van de geportretteerde. Statische naaktfiguren veranderen gaandeweg in danseressen en acrobaten. Ook hier speelt een ontwikkeling van evenwicht naar beweging, vereenvoudiging van vorm en onregelmatige textuur een steeds grotere rol.

Door deze ontwikkeling werd het werk van Marini in brede kring gewaardeerd, zoals blijkt uit zijn deelname aan Documenta in Kassel in 1955, aankopen door het Kröller-Müller Museum en de tentoonstelling in Museum Boijmans van Beuningen, dat zelf ook een ruiterbeeld van de kunstenaar kocht.

Literatuur
Abelman, H., em>De Vallende Ruiter: Marino Marini, Rotterdam, 1995
Gasser, M., ‘Marino Marini als Porträtist’, Du, 23. Jahrgang Oktober 1963, Verlag Conzett & Huber Zurich
Hammacher, A. M., Marino Marini, Museum Boymans Rotterdam 1955
Hunter, S., Marino Marini: The Sculpture, New York 1993
Nieuwenhuis-Verveen, G. W. J., Standbeelden, monumenten en sculpturen in Rotterdam, Gemeentelijke Archiefdienst-Rotterdam 1972
Voorsteegh, I (red.) De torso in Nederland, Dordrechts Museum 1991
Wagenaar, A. en P. Rook, Van De Zweth tot Zadkine, monumenten in Rotterdam die herinneren aan de jaren 1940-1945, CBK, Rotterdam 1991

Kunstwerken