Anita (2001), foto Jannes Linders

Anita (2001), foto Jannes Linders

Anita (2001), foto Otto Snoek

Anita (2001), foto Otto Snoek

Anita (2001), foto Otto Snoek

Anita (2001), foto Otto Snoek

Anita (2001), foto Jannes Linders

Anita (2001), foto Jannes Linders

Vervaardigingsproces Anita

Vervaardigingsproces Anita

Onthulling Anita in 2001

Onthulling Anita in 2001


Het kunstwerk

Anita is de eerste permanente sculptuur van David Bade in de openbare buitenruimte. Tot vlak voor de uitvoering passeerden diverse mogelijkheden en ideeën de revue. De vele versies van het ontwerp, het werken in vervormbare materialen als klei en polyurethaan (purschuim) en de mogelijkheid om na het gieten van het beeld nog wijzigingen aan te brengen, onderstrepen de associatieve en impulsieve werkwijze van Bade.

Eén beeldelement keerde in de ontwerpen telkens terug: een puinzak op een pallet als basis voor het beeld. Uiteindelijk kwam Bade uit op een meisjesfiguur genaamd Anita. Zij rijst op uit de puinzak. Op het kolossale, amorfe lijf staat een gestileerde meisjeskop op een lange, dunne nek. Het definitieve ontwerp maakte Bade op ware grootte uit klei en polyurethaan, in combinatie met gevonden voorwerpen en materialen. Daarna werd een afgietsel in polyester gemaakt.

David Bade vond dat zijn beeld op een stoep moest staan, daar staan echte puinzakken immers ook. Overeenkomstig de werkelijkheid moest er onder de puinzak een pallet als sokkel komen. Deze keuze verwijst naar de maakbaarheid, maar ook naar de – zoals Bade het noemde – ‘afbraakbaarheid’ van de immer bouwende stad Rotterdam. Het beeld kreeg een plek aan het Eendrachtsplein, waar het volgens Bade functioneert als een klassiek beeld in de openbare ruimte. Het moet als trekker dienen voor het naastgelegen skatepark, bij uitstek een plek waar de straatcultuur tot uiting komt.

Bijnamen
Geile Anita, puinzak, gecrashte ijscocar
Vervaardiging
2001
Verwerving
2000
Locatie
2001 , Eendrachtsplein, Culturele as, Centrum
Onderdelen
2, pallet en beeld
Vervaardiging, plaats
Beek & Donk
Vervaardiging, proces
Vervaardigd in polyesterbedrijf Ascom
Afmetingen
300 x 160 x 180
Materiaal
Polyester
Verwerving
Opdracht
Eigenaar
Gemeente Rotterdam

De plek

David Bade kreeg de opdracht om een sculptuur te maken in het kader van Rotterdam 2001, Culturele Hoofdstad van Europa. Men wilde voor die gelegenheid de internationale beeldencollectie versterken met enkele nieuwe sculpturen op de culturele as en daarbij ook jonge kunstenaars een kans geven een werk in de openbare ruimte te realiseren.

Bades eerste idee was een puinzak te maken waarin allerlei elementen waren samengevoegd die men in Rotterdam aantreft, als een reservoir vol verhalen en beelden. Het beeld dat hij toen voor ogen had, wilde Bade bij het politiebureau op het Eendrachtsplein plaatsen. Hij trok een parallel tussen de werkzaamheden van de politie en datgene waar zijn eigen werk betrekking op heeft. Bade voelt zich verwant met de straatcultuur, in zijn kunstwerken zit vaak een element van rauwheid en geweld. Ook de politie heeft met deze begrippen te maken.

Gaandeweg veranderden de ideeën en de beoogde locatie. Er werd bepaald dat Bades beeld op de kruising van het Eendrachtsplein en de Westblaak zou komen: een meer autonome positie, die vroeg om een andere invulling. Hij veranderde zijn ontwerp geleidelijk van een verzameling stadselementen in een geabstraheerde meisjesfiguur.

David Bade

David Bade

In de tekeningen, sculpturen en installaties die David Bade (Willemstad, Curaçao, 1970) vanaf het begin van de jaren 1990 maakt komen allerlei onderwerpen uit de beeldende kunst en de massacultuur aan bod. Hij benadert de wereld en het kunstenaarschap op een kritische en provocatieve wijze: cynisch, maar vol humor.

De werkwijze die David Bade hanteert is procesmatig en intuïtief te noemen. Pas tijdens het werken krijgen zijn beelden hun definitieve vorm. Het materiaalgebruik varieert van objets trouvés uit onze wegwerpmaatschappij tot natuurlijke materialen, zoals takken, klei, krijt, papier en linoleum. Ook piepschuim is een middel waarin Bade zijn ideeën vormgeeft. Het is hiervoor zeer geschikt, omdat dat materiaal de spontane expressie die hij nastreeft mogelijk maakt. Naast ruimtelijk werk maakt Bade veel verhalende tekeningen, die hij vaak als onderdeel van zijn installaties gebruikt.

De installaties die hij presenteert zijn altijd complexe samenvoegingen van allerlei tweedimensionale en driedimensionale elementen. Vaak verwerkt hij er bestaande sculpturen in. De installaties maken een chaotische indruk, het zijn momenten uit een proces, die tijdelijk gefixeerd zijn in een expositie. Dit betekent niet dat het proces dan afgerond is. Bade kan hier na de expositieperiode mee verder gaan en onderdelen hergebruiken voor een volgende show.

Soms gaan elementen uit een dergelijke installatie verloren, opzettelijk of als gevolg van de expositieomstandigheden, zoals bij een expositie in 1995 op de Biënnale van Venetië. Hier presenteerde Bade tekeningen in de buitenlucht, die natregenden en scheurden, waarna de resten zelfs verdwenen in de zakken van de toeschouwers. David Bade zat er niet mee.


Anita

Lex ter Braak

Een permanent beeld van David Bade voor de openbare ruimte ligt niet direct voor de hand. Niet dat zijn beelden de zuivere buitenlucht niet kunnen verdragen, integendeel, vaak heeft hij zijn beelden juist in situ in de open ruimte gemaakt. Bade deinst er daarbij niet voor terug ook het meest kwetsbare onderdeel van het kunstenaarsoeuvre, zijn tekeningen, in te zetten.

Juist die kwetsbaarheid maakt duidelijk dat permanentie zelden zijn einddoel is. Voor de tentoonstelling Among Others in Venetië (1995) bijvoorbeeld, plakte hij zijn tekeningen tegen een gerafelde affichewand, hing ze aan van regen druipende muren en liet ze verwaaien in de wind. Dat ze beschadigden, scheurden en zelfs verdwenen, liet hem koud. Het tijdelijk karakter van zijn buitenbeelden werd door hem zelfs ingezet als beeldend middel. Wat tijdelijk is verdwijnt en die verdwijning en het eroderen van het beeld, overgeleverd aan de elementen en de handelingen van het publiek (het voelen, bekrassen, het graaien, het scheuren), maakt onderdeel uit van het werk. Dit gegeven is mogelijk zelfs te benoemen als de poëzie van de agressiviteit.

Die sluipende metamorfose wordt ook bespoedigd door Bade’s materiaalgebruik. Hij verwerkt piepschuim, purschuim, latten, kippengaas, stoffen en dergelijke in zijn buitenbeelden alsof ze de bescherming van een museumzaal genieten. Bade neemt daarmee een radicale positie in, die is te typeren als het verzet van jonge kunstenaars tegen de museale instellingen en hun institutionele codes en gebruiken. Doordat hij de openbare en de museale ruimte als volstrekt gelijkwaardig beschouwt en op eenzelfde manier tegemoet treedt, wordt het onderscheid tussen beide opgeheven. De stille ingetogenheid van de museale ruimte gaat op in de ongenaakbare hardheid van de buitenruimte – en omgekeerd.

Het in elkaar overlopen van de binnen- en buitenwereld beperkt zich niet tot het materiaalgebruik, maar wordt ook zichtbaar in de inhoud van zijn werk. Bade vermengt zijn persoonlijke invallen met krantenkoppen en nieuwsberichten uit de massacommunicatie en schuttingleuzen, graffiti-tekens, ‘found-opinions’ uit de subcultuur. Door alles in elkaar over te laten lopen wordt zijn werk een alert, kritisch, spottend en relativerend persoonlijk bericht in een wereld die van eigenbelang, eigendunk, schijnheiligheid en kleinheid aan elkaar hangt: . ‘Principes zijn als scheten – inhouden tot je niet meer kan en ze dan met een knal laten gaan’, op maar een van de meest opvallende opschriften in zijn werk te noemen.

Wat vanuit ambtelijk oogpunt bezien de keuze voor een beeld van Bade lastiger maakt, is dat er niets te kiezen valt. Wie voor hem kiest, kiest voor een houding maar niet voor een kant-en-klaar kunstwerk. Bade bedenkt zijn werk niet in uitgekristalliseerde vormen; het werk ontstaat vanuit het doen, het scheppen. Daarbij kunnen wegen worden ingeslagen die de maker ver van zijn uitgangspunt kunnen brengen; maar die hem daardoor juist ook onherroepelijk naar huis voeren. Het is verbijsterend om te constateren, maar wij – mensen van deze tijd – staan argwanend tegenover deze kunstenaarshouding. We hebben haar tot ouderwets verklaard en zien in haar hooguit een vrijbrief tot ongeremd handelen. Alles is dan in principe mogelijk en artistieke criteria en beslissingen zijn willekeurig en oncontroleerbaar geworden. We verlangen van kunstenaars echter dat zij hun werk op schaal en in de verschillende stadia van hun ontwikkeling kunnen tonen en beredeneren; zoals we dat gewend zijn in onze rationele, calculeerbare en productgerichte maatschappij.

In de opvatting van Bade steekt en zeurt ook de verloren utopie van de jaren zestig en zeventig. Dat was de tijd waarin de verbeelding nog aan de macht kon komen, waarin het Beuysiaanse adagium ‘Jeder ist ein Künstler’ op ieders lip bestorven lag en waarin zelfexpressie prevaleerde boven logisch redeneren en feitelijk denken. Waar zijn de dagen van deze schaamteloze en gepassioneerde naïviteit gebleven? In de periode van de grote schoonmaak daarna is veel achter slot en grendel verdwenen dat op zijn minst aan een hernieuwde beschouwing en mogelijk ook aan herwaardering toe is. Het plaatsen van een beeld van Bade, een kunstenaar die in velerlei opzichten schatplichtig aan die rijke en wisselvallige jaren is, is te beschouwen als een hoopvol teken.

Anita is ‘Badiaans’ tot stand gekomen. Bade heeft de commissie geen uitgewerkte maquettes laten zien en bracht tot op het laatste moment drastische wijzigingen aan. Hij kon voor Anita niet terugvallen op zijn geliefde ‘slumb-materials’ – materiaal en beeld zou van duurzamer aard moeten zijn. Met behulp van de technische kennis van een polyesterbedrijf dat gewend is beelden en installaties voor de pretparken van Walt Disney te maken – kon Bade het beter treffen? – werd de stofuitdrukking van de materialen precies en natuurgetrouw gereproduceerd. ‘Geile Anita’, noemden ze haar op de fabriek en dat beviel Bade wel. Uit een puinzak rijst zij op: het Rotterdamse vrijheidsbeeld, haar satéprikker als fakkel omhooghoudend. De puinzak als sokkel is een geweldig statement; daarin balt de poëzie van de agressie samen als de energie van de permanente constructie en deconstructie. De puinzak op het trottoir is het teken van ‘werk aan de winkel’, van ‘slopen om te vernieuwen’, zij is de hoekige knapzak van de voortschrijdende verandering. Is er een betere standplaats voor dit beeld denkbaar dan in deze stad van werkers? Maar ook in sculpturale zin is de puinzak evocatief. Daarin is het overtollige materiaal opgeslagen waaruit Anita door Bade is bevrijd.

Anita oogt in haar ruwe schetsmatigheid wisselvallig: in haar ronde, gekleurde vormen zowel wellustig als gewond en kwetsbaar. In deze tweespalt smelten herinneringen samen: zij staat daar als een eenzame amazone, fier en gereed. Anita staat op wacht bij het skateveld, een vrijplaats op de smalle landtong in de verkeersstromen van de omringende stad. Zij staat daar pal voor de verbeelding en de vrijheid – van de kunstenaar, de stad en zijn bewoners. Gerafeld en gehavend dat wel – maar in die kritische onvolkomenheid een bevrijdende belofte.

Literatuur
Cat. David Bade. Next to Next, Musee d’Art Moderne et d’Art Contemporaine, Nice, 1999.