Jelle Bouwhuis

Het beeldenterras aan de Westersingel toont een serie sculpturen waarin de menselijke figuur op verschillende manieren is benaderd. Het brons van Rodin is relatief realistisch. In de sculpturen van Mastroianni en Wotruba zijn een figurenpaar en een liggende figuur sterk geabstraheerd weergegeven. In de werken van Shapiro en Visser wordt de associatieve kracht van de constructie, respectievelijk de assemblage getest. De op één na oudste sculptuur van het beeldenterras, La grande musicienne (de grote muzikante) van Henri Laurens, buit meer dan de andere werken de plastische mogelijkheden van een wetmatige vorm uit. Laurens heeft het motief van de vrouwelijke figuur, die versmolten is met een lier-achtig muziekinstrument, gecombineerd met een spiraalvorm. Aan de achterzijde van het brons bevindt zich een diepe groef over de gehele lengte van het beeld. Aan de voorzijde is de zigzagvorm van de spiraal het meest nadrukkelijk. Bolronde vormen – die associaties oproepen met (vrouwelijke) lichaamsdelen als benen, billen, borsten, hoofd en arm – lopen spiraalsgewijs en vloeiend in elkaar over en maken van het uiterst elegant gemodelleerde volume ‘De grote muzikante’. Om de opbouw en de complexiteit van de vorm enigszins te doorgronden, moet de kijker beslist een aantal malen rond het beeld lopen, wat door de plastische draai van het beeld ook wordt afgedwongen.

Laurens’ vroege werk vanaf ongeveer 1915 wordt tot het kubisme gerekend. Kenmerkend voor het kubisme is onder meer dat de kunstenaar op basis van een raster, een stramien werkt. Kubistische composities volgen dan ook hun eigen wetmatigheden en hebben weinig meer met de nabootsing van de werkelijkheid van doen, maar er zijn wel herkenbare aanknopingspunten, zoals associatieve vormen en sporadische, realistische details. Laurens maakte aanvankelijk kleine, collageachtige beelden en reliëfs, verwant aan die van Braque en Picasso. In de loop van de jaren twintig maakte het kubistisch idioom, met zijn facetachtige en rechthoekige vormentaal, langzaam plaats voor ronde vormen en welvingen en werd het vrouwelijk naakt Laurens’ belangrijkste thema. Zijn werk ging uiteindelijk meer overeenkomsten tonen met dat van Matisse dan met diens kubistische tegenpolen. De geprononceerde groef of ruggengraat, die het Rotterdamse beeld aan de achterzijde in tweeën deelt en die als compositorisch rustpunt fungeert, is een vondst die Matisse – op zijn beurt beïnvloed door de formele strengheid van het kubisme – al veel eerder had toegepast in een reeks grote reliëfs van een vrouwelijk naakt, van achteren gezien.

La grande musicienne – zonder meer een hoogtepunt in Laurens’ oeuvre – heeft alleen nog de stramiensgewijze opzet en het vervloeien van volumes gemeen met zijn eerdere kubistische werk; de wulpsheid en uitnodigende welvingen gaan ronduit tegen het kubisme in. Of zoals Laurens ooit over zijn latere werk zei: ‘Ik leg mij toe op de rijping van vormen. Ik zou willen dat ik ze zo vol, zo sappig kon maken, dat er niets meer toegevoegd zou kunnen worden.’ Bij het streven van de Commissie Stadsverfraaiing om werk van grondleggers van de moderne beeldhouwkunst aan te kopen, was dat van Laurens eigenlijk een tweede keus. Vast stond dat het aan te kopen beeld qua onderwerp moest passen bij het nieuwe concertgebouw de Doelen, dat in 1966 gereed zou komen. Aanvankelijk liet de commissie het oog vallen op Le chant des voyelles (De zang der vocalen) uit 1931, een laat werk van Jacques Lipchitz, een van de belangrijkste beeldhouwers van het kubistische era. De sculptuur werd echter voor de neus van de commissie weggekaapt door het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Een alternatief werd gevonden in La grande musicienne van Laurens. Deze sculptuur beantwoordde even goed aan de thematische en kunsthistorische eisen, ook al betrof het hier, net als bij het beoogde beeld van Lipchitz, een later werk dat niet meer voor kubistisch door kon gaan.

Laurens begon pas in de jaren 1930 beelden van het formaat van La grande musicienne te maken, wat samenhing met de groeiende erkenning die zijn werk ten deel viel. Een klein beeld van hetzelfde motief maakte hij in 1937; een jaar later volgde het gipsen origineel voor de grotere versie van de sculptuur. Pas lang na zijn dood werd deze enkele malen afgegoten in brons.
In 1962 was een exemplaar te zien op de grote overzichtsten-toonstelling van Laurens in het Stedelijk Museum Amsterdam. De aankoop van het beeld in 1963 door de gemeente Rotterdam verliep aanmerkelijk sneller dan de keuze van de locatie ervoor. Tot 1966 ontfermde Museum Boijmans van Beuningen zich over de sculptuur. Daarna stond het beeld lange tijd beschut op de patio van de Doelen, omdat er gerede twijfel bestond of de relatief kleine sculptuur zich kon verhouden tot de grootte van het gebouw als het erbuiten zou staan. Toen het brons ten langen leste toch op het plein vóór het concertgebouw werd geplaatst, werd het al snel een object waar fietsers hun rijwiel tegen stalden, en een plek voor achtergelaten afval. De Doelen zelf werd bovendien uitgebreid, waardoor een goede situering voor het beeld ter plaatse steeds verder uit het zicht raakte. Mede daarom is Laurens’ muzikante nu definitief naar het beeldenterras aan de Westersingel verhuisd.

Literatuur
Cat. Laurens, Amsterdam (Stedelijk Museum) 1962.
Cat. Laurens & Braque – les donations Laurens et Braque á l’état français, New York (The New York Cultural Center) 1971.
Cat. Henri Laurens, Bern (Kunstmuseum Bern) 1985.

Kunstwerken