Henry Moore (Castleford, 1898 – Much Hadham, 1986) wist al op jonge leeftijd dat hij beeldhouwer wilde worden, maar begon aanvankelijk in 1916 als leraar. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij in het leger, daarna kreeg hij een beurs voor de Leeds School of Art. In 1921 ging hij beeldhouwkunst studeren aan het Royal College of Art in Londen. Door bezoeken aan het British Museum raakte hij geïnteresseerd in Mexicaanse, Egyptische en Afrikaanse sculpturen.
In 1925 werd hij docent beeldhouwen aan het Royal College of Art. Ook maakte hij een studiereis naar Italië. Omstreeks 1928 begon zijn loopbaan als beeldhouwer pas echt. In 1929 maakte hij zijn eerste liggende figuur, waarin de principes van vorm en compositie, die zijn gehele oeuvre zouden gaan bepalen al duidelijk zichtbaar zijn. In de volgende jaren experimenteerde hij met verschillende materialen, op zoek naar de mogelijke relaties tussen vormen, inwendige en uitwendige vorm, gewelfde massa en omsloten ruimte.
In Moores oeuvre, dat grotendeels – en vrij indirect – op de vrouwelijke vorm is geïnspireerd, overheersen enkele hoofdthema‘s: de liggende vrouwenfiguur, moeder en kind, het gezin. Zijn sculpturen, die hij zowel in plastische materialen modelleerde als uit harde materiaal uithakte, lijken eerder organisch gegroeid of door natuurkrachten te zijn ontstaan dan door mensenhanden gemaakt.
Van 1932 tot 1939 gaf Moore beeldhouwles aan de Chelsea School of Art. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was hij officieel oorlogsschilder. In deze periode ontstonden de bekende Shelter-tekeningen van in metrobuizen schuilende mensen. Na de oorlog brak hij internationaal door, met name met een overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Museum of Modern Art in New York. In 1948 won Moore de Internationale Prijs voor de beeldhouwkunst op de Biënnale van Venetië. Hij stierf in 1986, op achtentachtigjarige leeftijd, en ligt begraven in de crypte van de Saint Paul’s Cathedral in Londen.